ECLI:NL:RVS:2011:BR4435

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105526/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Guinee

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 9 mei 2011 de vreemdeling in vreemdelingenbewaring had gesteld. De rechtbank oordeelde dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Guinee bestond, wat de minister betwistte. De minister stelde dat er sinds 2009 nieuwe afspraken waren gemaakt met de Guinese autoriteiten over de afgifte van laissez-passer (lp) en dat er recentelijk weer toezeggingen waren gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de vreemdeling geen medewerking had verleend aan zijn vertrek en dat er voldoende grond was om te concluderen dat er een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestond. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen zicht op uitzetting was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling werd ongegrond verklaard. Er werd geen schadevergoeding toegekend en ook geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

201105526/1/V3
Datum uitspraak: 1 augustus 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 9 mei 2011 in zaak nr. 11/14054 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2011 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met onmiddellijke ingang bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 mei 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2011, waar de minister vertegenwoordigd door mr. A.H. Straatman, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De minister klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat blijkens haar uitspraak van 22 april 2011, in zaak nr. 11/12637, geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Guinee bestaat. Bij deze oordeelsvorming heeft de rechtbank de informatie over het verstrekken en toezeggen van laissez-passer (hierna: lp) zoals die volgt uit haar uitspraak van 15 maart 2011 in zaak nr. 11/5566 betrokken. Blijkens die uitspraak zijn door de Guinese autoriteiten sinds 2009 geen toezeggingen over de afgifte van een lp meer gedaan. Bij uitspraak van 22 april 2011 is voorts de op 2 februari 2011 afgegeven lp betrokken. Anders dan de rechtbank aanneemt is de op 2 februari 2011 verstrekte lp een nieuwe lp en geen verversing van een reeds eerder verleende lp en zijn de onderhandelingen met de Guinese autoriteiten recentelijk hervat, zodat zeker in geval de betrokken vreemdeling actieve medewerking verleent, niet kan worden volgehouden dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Guinee ontbreekt, aldus de minister.
2.1.1. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 19 november 2010 in zaak nr. 201009284/1/V3 (www.raadvanstate.nl) heeft overwogen, bestond op dat moment geen grond voor het oordeel dat voor de betrokken vreemdeling zicht op uitzetting naar Guinee ontbrak. In september 2009 was een nieuw Memorandum of Understanding (hierna: MoU) door de Guinese autoriteiten getekend in zake onder meer afspraken over vervangende reisdocumenten en de terugkeer van vreemdelingen. In 2009 waren verder vijf lp verleend, terwijl in september 2010 de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) een lp van de Guinese autoriteiten had ontvangen. Verder zou de Guinese ambassadeur om een gesprek worden verzocht teneinde het verloop van het lp-traject in algemene zin te bespreken. Vast stond ook dat de vreemdeling in die zaak geen medewerking aan zijn vertrek had verleend.
2.1.2. Sindsdien is op 2 februari 2011 door de DT&V een lp afgehaald, die is verleend aan een vreemdeling die over een originele identiteitskaart beschikte. Verder heeft het voorgenomen gesprek met de Guinese ambassadeur plaats gehad op 31 mei 2011. Dat dit gesprek enige tijd op zich heeft laten wachten, hangt volgens de minister samen met het feit dat het tot eind 2010 heeft geduurd voordat nieuwe verkiezingen in Guinee hebben plaatsgehad. Verder heeft de DT&V van 19 tot en met 22 juni 2011 een bezoek aan Guinee gebracht, tijdens welk bezoek is gebleken dat het in 2009 gesloten MoU nog steeds volledig van kracht is. Op 5 juli 2011 heeft de DT&V een bezoek gebracht aan de ambassade van Guinee te Brussel alwaar van Guinese zijde is toegezegd dat op korte termijn uitsluitsel zal worden gegeven over enkele lopende lp-aanvragen.
De betrokken vreemdeling is verder in Nederland zijn Guinese identiteitskaart kwijtgeraakt. Van een vreemdeling mag worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Nu de vreemdeling geen aangifte heeft gedaan van het verlies van zijn identiteitskaart, hij ook overigens geen pogingen heeft ondernomen om een vervangend document te verkrijgen en nu door de autoriteiten recentelijk aan een gedocumenteerde vreemdeling een lp is verleend, bestaat geen grond voor het oordeel dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering van de vreemdeling ontbreekt. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het vooroverwogene voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven voor een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.3. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 9 mei 2011 in zaak nr. 11/14054;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter w.g. Snijders
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2011
205
Verzonden: 1 augustus 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser