201012785/1/H3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 november 2010 in zaak nr. 10-849 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Bij besluit van 17 juni 2009 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een gehandicaptenparkeerkaart type passagier en een gehandicaptenparkeerplaats afgewezen.
Bij besluit van 4 januari 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [zoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. Koedooder, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, voor zover thans van belang, kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen:
b. passagiers van motorrijtuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen (hierna: voorwaarde 1) en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder (hierna: voorwaarde 2);
2.2. Bij besluit van 10 oktober 2000 heeft het college de medische beoordelingscriteria voor een gehandicaptenparkeerplaats gelijk gesteld met die voor een gehandicaptenparkeerkaart.
2.3. Bij besluit van 4 januari 2009 heeft het college zijn besluit gehandhaafd om de aanvraag van [appellante] om een gehandicaptenparkeerkaart type passagier en gehandicaptenparkeerplaats af te wijzen. Aan dit besluit heeft het college een medisch advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: het CIZ) van 4 juni 2009 en een medisch advies van Argonaut Advies B.V. (hierna: Argonaut) van 14 oktober 2009 (hierna: de medische adviezen) ten grondslag gelegd. In het medisch advies van het CIZ wordt geconcludeerd dat [appellante] weliswaar voldoet aan voorwaarde 1, maar niet aan voorwaarde 2. Uit de bij de huisarts opgevraagde informatie blijkt dat [appellante] niet lijdt aan evenwichtsstoornissen of neurologische aandoeningen met duizelingen waardoor zij niet continu begeleid hoeft te worden. In het medisch advies van Argonaut wordt geconcludeerd dat geen medische noodzaak aanwezig is voor voortdurende begeleiding van [appellante] van deur tot deur. Daarbij heeft de keurend arts overwogen dat geen psychiatrische stoornissen of beperkingen van de verstandelijke ontwikkeling of aandoeningen van neurologische aard met cognitief verval zijn geconstateerd. Gelet hierop is er volgens de keurend arts geen reden om aan te nemen dat [appellante] niet even alleen kan worden gelaten terwijl de bestuurder een voertuig parkeert.
2.4. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2010 in zaak nr.
200909503/1/H3heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich gelet op de medische adviezen op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellante] niet voldoet aan voorwaarde 2.
2.5. [appellante] wijst in hoger beroep op haar medische situatie waardoor zij geen grote afstanden kan overbruggen. Tevens wijst zij op de omstandigheid dat zij 15 jaar in het bezit is geweest van een gehandicaptenparkeerkaart en -plaats. Voorts betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zij niet voldoet aan voorwaarde 2. Zij wijst hierbij op de omstandigheid dat zij op 14 november 2010, nadat zij door haar man was afgezet en stond te wachten totdat hij het voertuig had geparkeerd, bij een ongeluk betrokken is geweest omdat zij door haar beperkingen een achteruitrijdende auto niet kon vermijden. Ten onrechte heeft de rechtbank volgens [appellante] dit ongeluk niet in haar beoordeling betrokken.
2.5.1. Niet in geschil is dat [appellante] voldoet aan voorwaarde 1. In hoger beroep is slechts in geschil of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellante] niet voldoet aan voorwaarde 2.
Met juistheid heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2010 in zaak nr.
200909503/1/H3waarin is geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat uitsluitend aan voorwaarde 2 wordt voldaan indien iemand geen moment alleen kan worden gelaten vanwege psychische of lichamelijke belemmeringen van niet-locomotorische aard.
Uit de medische adviezen volgt dat [appellante] niet aan voorwaarde 2 voldoet, omdat zij in staat moet worden geacht, nadat zij op de plek van bestemming is afgezet, even te wachten op de bestuurder van het voertuig wanneer deze het voertuig parkeert. Niet is gebleken dat deze medische adviezen niet op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen.
Met juistheid heeft de rechtbank het ongeluk van 14 november 2010 niet meegenomen in haar beoordeling, nu dit ongeluk dateert van na het besluit van 4 januari 2010. Ten slotte laat de omstandigheid dat [appellante] vijftien jaar in het bezit is geweest van een gehandicaptenparkeerkaart en -plaats, onverlet dat zij thans niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellante] niet aan voorwaarde 2 voldoet en dat het de aanvraag om een gehandicaptenparkeerkaart en -plaats heeft mogen afwijzen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011