ECLI:NL:RVS:2011:BR3979

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106137/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring omtrent gedrag (VOG) door de minister

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 juli 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoekster] in het kader van een hoger beroep tegen de weigering van de minister van Veiligheid en Justitie om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te verlenen. De minister had op 6 januari 2010 besloten om de VOG niet te verlenen, waarna [verzoekster] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 1 april 2010 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Alkmaar op 28 april 2011 het beroep van [verzoekster] tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Hierop heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 21 juli 2011 heeft de voorzitter het verzoek behandeld, waarbij [verzoekster] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. P.G. Wemmers, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. S.L. de Koning. De voorzitter overwoog dat er niet op voorhand aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep niet in stand zou blijven. De minister had volgens de voorzitter het gevoerde beleid niet onjuist toegepast en [verzoekster] had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigden. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzitter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 juli 2011 en is geregistreerd onder ECLI:NL:RVS:2011:BR3979. De zaak betreft een belangrijk aspect van het bestuursrecht, waarbij de afweging tussen de belangen van de verzoekster en het beleid van de minister centraal staat.

Uitspraak

201106137/2/H3.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te Alkmaar,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 28 april 2011 in zaak nr. 10/1043 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de minister (lees: de staatssecretaris) van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris), voorheen: de minister van Justitie (hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2010 heeft de minister geweigerd [verzoekster] een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) te verlenen.
Bij besluit van 1 april 2010 heeft de minister het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 juni 2011. Voorts heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 13 juli 2011 heeft de staatssecretaris een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juli 2011, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. P.G. Wemmers, advocaat te Alkmaar, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. S.L. de Koning, werkzaam in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek strekt ertoe dat de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat [verzoekster] hangende het hoger beroep wordt aangemerkt als beschikte zij over de door haar aangevraagde VOG.
2.2. Niet op voorhand is aannemelijk dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven, althans dat zal blijken dat de minister niet heeft mogen weigeren [verzoekster] de gevraagde VOG te verlenen. Daartoe wordt overwogen dat de minister naar voorlopig oordeel het gevoerde beleid niet onjuist heeft toegepast en [verzoekster] geen zodanig bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd, dat geoordeeld moet worden dat de minister in verband daarmee in redelijkheid niet onverkort aan het gevoerde beleid heeft kunnen vasthouden. Gelet hierop, bestaat aanleiding om het verzoek af te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011
582.