ECLI:NL:RVS:2011:BR3977

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102685/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor projectbesluit Blok D Brinkstraat-Koesteeg te Putten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A en appellante B tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 19 januari 2011, waarin het beroep tegen een bouwvergunning ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Putten had op 4 februari 2010 een projectbesluit genomen voor de realisatie van 26 huurappartementen op de Brinkstraat, en op 1 maart 2010 een reguliere bouwvergunning verleend aan de Woningstichting Putten. Appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college een goede ruimtelijke onderbouwing had gegeven voor het projectbesluit. Hij stelde dat het bouwplan in strijd was met de Inbreidingsnota van Putten, die uitgangspunten bevatte voor de maat en schaal van de bebouwing. De rechtbank had echter terecht overwogen dat het college de bebouwing qua maat en schaal passend in de omgeving had kunnen achten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de ruimtelijke onderbouwing aan het projectbesluit ten grondslag had mogen leggen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201102685/1/H1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Putten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 19 januari 2011 in zaak nr. 10/596 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Putten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2010 heeft het college het projectbesluit "Projectbesluit Blok D Brinkstraat-Koesteeg" genomen en bij besluit van 1 maart 2010 een reguliere bouwvergunning verleend aan de Woningstichting Putten.
Bij uitspraak van 19 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de Woningstichting Putten een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Visser, en het college, vertegenwoordigd door G. Alberts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting verschenen De Woningstichting Putten, vertegenwoordigd door mr. L.M. Muetstege en mr. F.M.G.M. Leyendeckers, beiden advocaat te Utrecht, alsmede M.C.M. Boeijen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de realisering van 26 huurappartementen op en nabij de Brinkstraat 15-29 te Putten en is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum 1990". Teneinde medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan heeft het college een projectbesluit genomen.
2.2. Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.
Ingevolge het tweede lid, bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.
Ingevolge het vierde lid, kan de gemeenteraad de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, delegeren aan het college.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder projectbesluit verstaan: besluit, inhoudende dat ten behoeve van de verwezenlijking van een project, dat een of meer bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden of het daarbij behorende gebruik kan omvatten en dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan, dit bestemmingsplan buiten toepassing blijft.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college een goede ruimtelijke onderbouwing aan zijn besluit krachtens artikel 3.10, eerste lid, van de Wro een projectbesluit te nemen, ten grondslag heeft gelegd. Volgens [appellant] is de ruimtelijke onderbouwing niet in overeenstemming met de in de "Inbreidingsnota voor de bebouwde kom van Putten" (hierna: Inbreidingsnota) opgenomen uitgangspunten inzake maat en schaal van de bebouwing, verdichting en patroon van voor- en achterkanten. Het bouwplan voldoet hier niet aan, nu het volgens [appellant] bestaat uit gestapelde bouw, waarbij appartementen ruggelings, verbonden door een atrium, naar elkander zijn gekeerd, zodat blok D meerdere voorkanten verkrijgt en uit tamelijk kolossale bouwblokken bestaat.
2.3.1. De ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit is neergelegd in de notitie "Ruimtelijke onderbouwing Projectbesluit Blok D bouwplan Brinkstraat-Koesteeg". Van de ruimtelijke onderbouwing maakt onderdeel uit het voorontwerpbestemmingsplan "Brinkstraat-Koesteeg". In dit voorontwerp is voor het stedenbouwkundig ontwerp als uitgangspunt genomen het "Stedenbouwkundig Plan Putten Brinkstraat Koesteeg" van februari 2004. In dit stedenbouwkundig plan worden de ruimtelijke uitgangspunten voor eventuele herontwikkeling van het gebied Brinkstraat-Koesteeg, die in de op 6 februari 2003 door de gemeenteraad vastgestelde Inbreidingsnota zijn gegeven, nader uitgewerkt. In de Inbreidingsnota is het gebied Brinkstraat/Koesteeg aangewezen als herstructureringsgebied waarin een aantal bestaande woningen zullen worden vervangen door nieuwbouw. Voor het bepalen van de maat en de schaal van eventuele nieuwe bebouwing aan de Brinkstraat dienen de woningen verderop aan de Brinkstraat te worden gehanteerd als referentiekader. Een aanzienlijke verdichting van de woonbebouwing in dit gebied zou niet op zijn plaats zijn. Voorts vormt de heemtuin volgens de Inbreidingsnota een karakteristiek element en een welkome onderbreking in het gevelbeeld van de Brinkstraat. Blok D, dat bestaat uit drie lagen met een kap, voegt zich blijkens het voorontwerpbestemmingsplan en het projectbesluit goed in de schaal en karakter van de omgeving.
2.3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de bebouwing qua maat en schaal passend in de omgeving heeft kunnen achten. De rechtbank heeft, anders dan [appellant] betoogt, terecht overwogen dat de aanwijzing in de Inbreidingsnota zoals weergegeven onder 2.3.1. inzake de maat en schaal van eventuele nieuw te realiseren bebouwing niet impliceert dat deze nieuwe bebouwing gelijk moet zijn aan de maat en schaal van de reeds aanwezige woningen in de directe omgeving, die bestaan uit twee lagen en een kap. Daarbij is van belang dat uit de tekening behorende bij de Inbreidingsnota volgt dat nieuwe woningen bestaande uit drie lagen tot de mogelijkheden behoren. Het college heeft bij de bepaling van de hoogte, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voorts in aanmerking kunnen nemen dat in de nabije omgeving van het gebied reeds hogere bebouwing is gerealiseerd en dat de Brinkstraat grenst aan het centrum van Putten en in die zin in een overgangsgebied ligt, waarbij de Brinkstraat wordt gezien als onderdeel van de binnenring van Putten. Verder heeft de rechtbank in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het college de verdichting van de bebouwing in het gebied niet aanvaardbaar heeft kunnen achten. Het college heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat met het bouwplan de woningen rondom de heemtuin en langs het aansluitende deel van de Brinkstraat worden vervangen. Weliswaar neemt met het bouwplan de verdichting toe, maar ook met dit bouwplan, met inbegrip van de bouw van de blokken A, B en C, blijven ruimtelijke kenmerken, waaronder de heemtuin, gehandhaafd. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het patroon van voor- en achterkanten niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Het stelsel van straten met voorgevels en achterpaden langs de tuinen, zoals de Brinkstraat, blijft, zoals blijkt uit de bij het bouwplan behorende tekeningen, grotendeels behouden. Het merendeel van de appartementen van blok D wordt gerealiseerd aan de zijde van de heemtuin en slechts een beperkt aantal aan de zijde van de Koesteeg. Bovendien ontsluiten, zoals ter zitting toegelicht, de woningen die gesitueerd zijn aan de Koesteeg op een atrium dat niet ontsluit aan de Koesteeg, zodat het karakter van de Koesteeg niet verloren gaat.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de ruimtelijke onderbouwing niet aan het projectbesluit ten grondslag had mogen leggen.
2.4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte te weinig gewicht heeft toegekend aan zijn recht op informatie, omdat wegens het bouwplan niet is komen vaststaan dat hij radio- en televisieprogramma's via zijn schotelantenne kan blijven ontvangen en voorts eventuele verplaatsing van de schotelantenne niet van hem kan worden gevergd, faalt. [appellant] heeft niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat de bouw van blok D zal leiden tot het door [appellant] gestelde gevolg.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011
374-700.