ECLI:NL:RVS:2011:BR3975

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104747/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Venco Campus vastgesteld door de raad van de gemeente Eersel

Op 31 maart 2011 heeft de raad van de gemeente Eersel het bestemmingsplan "Venco Campus" vastgesteld. Dit besluit leidde tot beroep van twee verzoekers, die op 22 april en 17 mei 2011 hun bezwaren bij de Raad van State indienen. De voorzitter van de Raad van State heeft op 13 juli 2011 de verzoeken om een voorlopige voorziening behandeld. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat en een gemachtigde, stelden dat het bestemmingsplan in strijd is met de Verordening ruimte Noord-Brabant en dat er geen inspraak heeft plaatsgevonden. Ze voerden aan dat het plan onvoldoende rechtszekerheid biedt en dat de uitbreiding van het bedrijf niet noodzakelijk is.

De raad van de gemeente Eersel verdedigde het besluit door te stellen dat de activiteiten van de Venco Groep op één locatie moeten worden samengebracht om de concurrentiepositie te behouden. De voorzitter van de Raad van State oordeelde dat de bezwaren van de verzoekers niet voldoende waren om het bestemmingsplan te schorsen. Hij concludeerde dat de raad voldoende verantwoording had gegeven voor de noodzaak van de uitbreiding en dat de belangen van nabijgelegen veehouderijen voldoende waren beschermd. De verzoeken om een voorlopige voorziening werden afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 25 juli 2011.

Uitspraak

201104747/2/R3.
Datum uitspraak: 25 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekers sub 1], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Eersel, (hierna tezamen: [verzoeker sub 1]),
2. [verzoekers sub 2], beiden wonend te Duizel, gemeente Eersel, (hierna tezamen: [verzoeker sub 2]),
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Eersel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de raad van de gemeente Eersel het bestemmingsplan "Venco Campus" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2011, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2011, hebben [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2011, hebben [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 13 juli 2011, waar [verzoekers sub 1], vertegenwoordigd door mr. T. van den Berk, advocaat te Eindhoven, [verzoekers sub 2], in persoon en bijgestaan door G.C.P. van Steen, en de raad van de gemeente Eersel, vertegenwoordigd door J.J.M. Borrenbergs en B. Joosten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan voorziet onder meer in de Venco Campus, een gebouw met een oppervlakte van ongeveer 30.000 m², in de verbindingsweg tussen de bestaande locatie van Venco en de aan te leggen Venco Campus en in aanpassing van de ontsluitingsweg voor het gebied Meerheide III.
2.3. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Verordening ruimte Noord-Brabant hierna: Verordening ruimte) sluiten bestemmingsplannen die zijn gelegen in een kern in landelijk gebied of zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, behorend bij een kern in landelijk gebied, uit dat bedrijven zijn gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m².
Ingevolge het derde lid kan een bestemmingsplan in afwijking van het eerste lid voorzien in een vestiging of uitbreiding van een bedrijf gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m², mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.
Ingevolge het vierde lid blijkt uit de in het derde lid bedoelde verantwoording dat:
a. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om op het in gebruik zijnde bestemmingsvlak tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte door middel van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 3.6, derde lid;
b. aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse;
c. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen naar of te vestigen op:
1. een bedrijventerrein in een nabijgelegen stedelijk concentratiegebied, of
2. een nabijgelegen bovenregionaal bedrijventerrein, of
3. wat betreft gemeenten in de regio's Land van Heusden en Altena, De Kempen en Land van Cuijk, een regionaal bedrijventerrein, of
4. als laatste mogelijkheid, enig ander bedrijventerrein in de eigen gemeente.
2.4. [verzoeker sub 2] voeren een aantal bezwaren van formele aard aan. Zo is volgens hen gehandeld in strijd met artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro). Ook zijn zij van mening dat ten onrechte geen inspraak heeft plaatsgevonden. Volgens hen heeft in strijd met artikel 3.1.1 van het Bro niet tijdig overleg plaatsgevonden. Zij voeren aan dat eerst moet worden beslist op het beroep in de zaak met nr. 201002486/1/R3.
[verzoeker sub 2] voeren daarnaast aan dat de op de verbeelding weergegeven aanduiding "milieuzone-geurzone" in samenhang met artikel 13 "algemene aanduiding regels" van de planregels onvoldoende rechtszekerheid biedt. Zij stellen dat volgens de notitie "Milieuhinder omliggende bedrijven" van 6 oktober 2010 van SRE Milieudienst Eindhoven de belangen van de veehouderij aan de [locatie] worden geschaad als de geplande uitbreiding binnen de 7 ou/m³ contour van nr. [nummer] valt of binnen 100 meter van nr. [nummer] is gelegen. Zij voeren in dit verband aan dat binnen deze contouren opslagruimten worden opgericht en wijzen op de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2011 met zaaknr.
201000560/1/R3en van de voorzitter van de Afdeling van 14 oktober 2009 in zaaknr.
200902795/5/R3.
[verzoeker sub 2] voeren voorts aan dat het in strijd is met een goede ruimtelijke ordening dat over 60% van het bebouwd oppervlakte met 2 meter wordt afgeweken van de maximale bouwhoogte van 12 meter.
Volgens hen is het ten slotte niet gebleken dat aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot vestiging ter plaatse en dat de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te vestigen op een bedrijventerrein in een nabijgelegen stedelijk concentratiegebied, of een nabijgelegen bovenregionaal bedrijventerrein of het regionale bedrijventerrein voor De Kempen.
[verzoeker sub 1] voeren aan dat het besluit in strijd is met de Verordening ruimte. Zij voeren aan dat de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden om op het in gebruik zijnde bestemmingsvlak aan de ruimtebehoefte tegemoet te komen door middel van zorgvuldig ruimtegebruik niet ontbreken, maar dat Venco een campus wil creëren. Daarin voorziet het provinciaal beleid volgens hen niet. Volgens hen zijn er geen aantoonbaar ruimtelijk-economische belangen die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse. Zij wijzen erop dat het Kempisch Bedrijven Park speciaal is ingericht voor vestiging van dit soort grote bedrijven en op tien kilometer afstand is gelegen. Zij bestrijden dat het bedrijventerrein er in ruimtelijk opzicht op vooruitgaat en zijn van mening dat ook Vencosteel op het Kempisch Bedrijven Park gevestigd kan worden, zodat deze locatie om die reden niet minder geschikt is. Zij voeren ten slotte aan dat niet is gereageerd op hun zienswijze over het afzien van de afschermende groenzone en het verplaatsen van de ontsluiting.
2.5. De raad brengt naar voren dat de activiteiten van de Venco Groep in de huidige situatie verspreid zijn over een aantal percelen op "Meerheide". Ter behoud van de concurrentiepositie is het noodzakelijk de activiteiten op één locatie samen te brengen. De bestaande percelen zijn daarvoor te klein. Het bedrijf heeft in verband met de aanwezigheid van diverse toeleverende bedrijven een voorkeur voor vestiging op "Meerheide III". Ook de gemeente heeft belang bij het behoud van het bedrijf dat een van de grootste werkgevers in de gemeente is. De gekozen locatie sluit aan bij het bestaande bedrijfspand dat gebruikt zal worden door Vencosteel. Vestiging op een andere locatie beperkt de mogelijkheden om gronden uit te geven aan andere bedrijven. Bij het plan zijn de belangen van het bedrijventerrein alsmede van natuur en recreatie betrokken, aldus de raad.
2.6. De voorzitter ziet in de bezwaren van formele aard die [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat er zodanige gebreken aan het plan kleven, dat deze in de hoofdzaak tot de conclusie zullen leiden dat het plan reeds hierom niet in stand kan blijven. De voorzitter overweegt voorts dat de raad een verantwoording als bedoeld in artikel 3.8, derde lid, van de Verordening Ruimte heeft gegeven, waarin naar zijn oordeel voorshands voldoende uiteen is gezet dat de mogelijkheden ontbreken om op de in gebruik zijnde bestemmingsvlakken tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte, dat er ruimtelijk-economische belangen zijn die noodzaken tot uitbreiding op die locatie en dat de mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen naar een ander bedrijventerrein. De voorzitter overweegt ten slotte dat ingevolge artikel 13.1 van de planregels op de gronden binnen de aanduiding "milieuzone-geurzone" geen geurgevoelige objecten, als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij, mogen worden opgericht. Naar zijn oordeel zijn de belangen van de nabijgelegen veehouderijen daarmee voorshands voldoende beschermd. Ook in hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voor het overige hebben aangevoerd is geen aanleiding gelegen een voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2011
433.