ECLI:NL:RVS:2011:BR3263

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100021/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van gebruiksvoorschriften in bedrijfsgebouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. De voorzieningenrechter had op 23 november 2010 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas op 7 mei 2010 het verzoek van [belanghebbende] tot handhavend optreden had afgewezen. Het college had later, op 2 september 2010, het bezwaar van [belanghebbende] gegrond verklaard en [appellante] een last onder dwangsom opgelegd wegens het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het bedrijfsgebouw.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 juni 2011. Tijdens deze zitting is het college vertegenwoordigd door mr. E. Franklin, en [belanghebbende] was ook aanwezig. De Raad overweegt dat het niet in geschil is dat in het bedrijfsgebouw van [appellante] werknemers zijn ondergebracht in strijd met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan 'Zuidplas-West'. Het college was bevoegd om handhavend op te treden.

De Raad stelt vast dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat, aangezien het college niet bereid was om het gebruik van het gebouw planologisch in te passen. Het verzoek om ontheffing is wel in behandeling genomen, maar het college was voornemens dit af te wijzen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen zicht op legalisatie is, en de overige gronden die in hoger beroep zijn aangevoerd, zijn herhalingen van eerdere argumenten die al door de rechtbank zijn verworpen.

Uiteindelijk oordeelt de Raad dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201100021/1/H1.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Zuidplas,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's-Gravenhage van 23 november 2010 in zaken nrs. 10/7088 en 10/7090 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2010 heeft het college het verzoek van [belanghebbende] tot handhavend optreden tegen het huisvesten van werknemers in een bedrijfsgebouw aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2010 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 7 mei 2010 herroepen en [appellante] een last onder dwangsom opgelegd vanwege het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het bedrijfsgebouw.
Bij uitspraak van 23 november 2010, verzonden op 24 november 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E. Franklin is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat in een bedrijfsgebouw van [appellante] in strijd met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan 'Zuidplas-West' werknemers zijn ondergebracht. Het college was derhalve ter zake bevoegd handhavend op te treden.
2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat is bevoegd om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Zij wijst er op dat zij een verzoek om ontheffing van de gebruiksvoorschriften heeft ingediend.
2.3.1. Gebleken is dat het college ten tijde van het nemen van het besluit van 2 september 2010 niet de bereidheid had om het gebruik van het gebouw planologisch in te passen. Het college heeft het verzoek om ontheffing in behandeling genomen, maar is voornemens dit af te wijzen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie.
De beroepsgrond faalt.
2.4. De overige in hoger beroep aangevoerde gronden vormen een herhaling van hetgeen in beroep bij de rechtbank is aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden gemotiveerd verworpen. [appellante] heeft niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte tot haar oordeel is gekomen.
De beroepsgronden falen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011
190-693.