Uitspraak
201100827/1/H1.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 10 december 2010 in zaak nr. 09/7402 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna:
het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2009 heeft het college geweigerd [appellant] bouwvergunning te verlenen, danwel een projectbesluit te nemen voor het plaatsen van een woonwagen op het perceel [locatie] te Den Haag.
Bij besluit van 10 september 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.B. van Heijningen, advocaat te 's-Gravenhage, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.J. Smittenaar, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 7 oktober 2003 heeft [appellant] bouwvergunning gevraagd voor het plaatsen van een woonwagen op het perceel. Deze aanvraag is bij besluit van 8 juni 2004 afgewezen. Dit besluit is in rechte onaantastbaar.
Op 16 december 2008 heeft [appellant] opnieuw bouwvergunning gevraagd ten behoeve van de inmiddels op het perceel geplaatste woonwagen.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan Moerwijk" rust op het perceel de bestemming "plantsoen". Het bouwplan is hiermee in strijd, nu dat uitsluitend bebouwing binnen de op de plankaart aangegeven bouwstrook toestaat. Het college heeft aan de weigering om een projectbesluit te nemen ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het door hem sinds 14 april 2005 gevoerde beleid dat geen woonwagens hoger dan 4,5 m worden toegestaan en het bouwplan een hogere woonwagen betreft.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de aanvraag van 16 december 2008 ten onrechte niet als een herstel van die van 7 oktober 2003 heeft aangemerkt. Nu ten tijde van de eerste aanvraag geen planologische bezwaren tegen de plaatsing van de woonwagen bestonden en hetzelfde bestemmingsplan van toepassing is, mocht het college het nieuwe beleid hem niet tegenwerpen, aldus [appellant].
2.3.1. Nu de aanvraag van 7 oktober 2003 is afgewezen, heeft de rechtbank die van 16 december 2008 met juistheid als een nieuwe beschouwd, waarop het college het sinds 14 april 2005 gevoerde beleid mocht toepassen. In het betoog van [appellant] heeft zij voorts terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid onverkort aan het door hem gevoerde beleid heeft kunnen vasthouden. Dat eerder, als gesteld, wel vrijstelling zou zijn verleend, is daarvoor niet voldoende.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat, nu zijn woonwagen in 2003 in samenspraak met de betrokken ambtenaar van de gemeente is geplaatst, hij geen rekening hoefde te houden met een toekomstige beleidswijziging ten aanzien van het bouwvolume.
2.4.1. Ook dat betoog faalt. Reeds omdat het college de gestelde samenspraak gemotiveerd heeft weersproken en [appellant] deze niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft de rechtbank terecht geen gewekte gerechtvaardigde verwachting aangenomen, waaraan het college gebonden was.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011
414-713.