201100156/1/H1.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 10 december 2010 in zaak nr. 09/9117 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna:
het college).
Bij besluit van 10 juli 2009 heeft het college geweigerd [appellante] bouwvergunning te verlenen, danwel een projectbesluit te nemen voor het plaatsen van een woonwagen op het perceel [locatie] te Den Haag.
Bij besluit van 16 november 2009 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2011, waar [appellante], bijgestaan door mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.J. Smittenaar, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij beoordeling van de aanvraag ten onrechte het bestemmingsplan "Woonwagenlocaties" heeft toegepast. Voorts heeft zij miskend dat het college de woonwagen lang heeft gedoogd en zij er daarom op mocht vertrouwen dat daarvoor bouwvergunning zou worden verleend, aldus [appellante].
2.2. Ambtshalve wordt als volgt overwogen.
Op 15 april 2005 heeft [appellante] bouwvergunning gevraagd voor het plaatsen van een woonwagen op het perceel. Het college heeft die aanvraag bij besluit van 22 maart 2006 afgewezen. Na de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2008 in zaak nr.
200707686/1is dit besluit in rechte onaantastbaar.
Op 16 december 2008 heeft [appellante] opnieuw bouwvergunning gevraagd voor het plaatsen van een woonwagen op het perceel. Uit de van de aanvraag deel uitmakende bouwtekeningen valt af te leiden dat deze strekt tot het in het leven roepen van hetzelfde rechtsgevolg. Met beide aanvragen is beoogd bouwvergunning te verkrijgen voor de plaatsing van een woonwagen op het perceel in dezelfde uitvoering en met dezelfde maatvoering.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1) kan, indien na een eerdere afwijzing een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen dat besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter op rechtmatigheid beoordeeld worden in evenbedoelde zin.
Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in evenbedoelde zin zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn opgekomen en daarom niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.2.2. Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in evenbedoelde zin zijn niet gesteld. Evenmin doet zich een relevante wijziging van het recht voor. Derhalve was er geen plaats voor rechterlijke toetsing van het besluit van 16 november 2009.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden, waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011