ECLI:NL:RVS:2011:BR3234

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010905/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding extra uren rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 1 oktober 2010 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvragen om vergoeding van extra uren rechtsbijstand ongegrond verklaarde. De Raad voor Rechtsbijstand had op 9 februari 2008 en 8 mei 2009 de aanvragen van [appellant] om vergoeding van extra uren rechtsbijstand afgewezen. De Raad stelde dat de zaak niet feitelijk of juridelijk complex genoeg was in vergelijking met andere echtscheidingszaken. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop [appellant] in hoger beroep ging bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 27 juli 2011 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] aanwezig, terwijl de Raad werd vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de toevoeging van [appellant] aan [cliënt] voor rechtsbijstand in overeenstemming was met het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr). De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de zaak niet als feitelijk complex kon worden aangemerkt, ondanks de vele werkzaamheden die [appellant] had verricht. De Afdeling bevestigde dat de Raad voor Rechtsbijstand de aanvragen om extra uren terecht had afgewezen, omdat de zaak niet voldeed aan de criteria voor extra vergoeding.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201010905/1/H2.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 oktober 2010 in zaken nrs. 09/1712 en 10/3324 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2008 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om vergoeding van extra uren rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 8 mei 2009 heeft de raad een aanvullende aanvraag van [appellant] om vergoeding van extra uren rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2009 heeft de raad het door [appellant] tegen het besluit van 9 februari 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 juni 2010 heeft de raad het door [appellant] tegen het besluit van 8 mei 2009 gemaakte bezwaar eveneens ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 oktober 2010, verzonden op 4 oktober 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen deze besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2010, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2011, waar [appellant] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, dient de rechtsbijstandverlener in afwijking van het eerste lid van artikel 28 bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdsgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
2.1.1. Bij de toepassing van artikel 31, tweede lid, van het Bvr hanteert de raad het Handboek Vergoedingen 2000 (tweede druk, januari 2006; hierna: het Handboek). Volgens dit Handboek wordt de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr, goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdsgrens heeft kunnen plaatsvinden en alsnog de door de rechtsbijstandverlener begrote tijd vergt. Een zaak is feitelijk gecompliceerd, indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet binnen het bereik van de toevoeging. Een zaak is juridisch gecompliceerd, indien binnen het bereik van de toevoeging rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en zich zelden voordoen.
Volgens Aantekening 20 bij artikel 32 Wrb in het Handboek Toevoegen 2007 omvat de toevoeging ter zake van echtscheiding de behandeling van de voorlopige voorzieningen, de wijziging daarvan, de behandeling van alle nevenvoorzieningen (gezag, alimentatie en boedelscheiding, verzoek om verlof tot conservatoir beslag) en het maritaal beslag.
2.1.2. Met de Leidraad extra-urenzaken (hierna: de Leidraad 2007), die de raden voor rechtsbijstand hebben vastgesteld en in december 2007 bekend hebben gemaakt, is beoogd de toepassing van het volgens het Handboek Vergoedingen gevoerde beleid te uniformeren. Volgens de versie van december 2008, de Leidraad bewerkelijke zaken (hierna: de Leidraad 2008) kan bewerkelijkheid van een zaak worden aangenomen, indien er een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex is, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens verleend kan worden. Feitelijke complexiteit zal slechts worden aangenomen aan de hand van objectieve factoren. Derhalve zullen factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende of de wederpartij geen reden zijn om feitelijke complexiteit, en dus de bewerkelijkheid van de zaak, aan te nemen. Bewerkelijkheid kan ook worden aangenomen, indien het gaat om bijzondere rechtsvragen, die zich in het soort zaak in kwestie zelden voordoen en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld is gemoeid. Als zich in een zaak geen feitelijke en/of juridische complexiteit voordoet, zal een aanvraag om toekenning van extra uren worden afgewezen, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een gelijksoortige zaak.
2.2. [appellant] is onder nummer 4GH5915 toegevoegd aan [cliënt] voor het verlenen van rechtsbijstand in verband met een echtscheidingsprocedure met nevenvorderingen. [appellant] heeft een aanvraag om vergoeding van twintig extra uren rechtsbijstand ingediend. Het besluit van 9 februari 2008 is genomen naar aanleiding van die aanvraag. [appellant] heeft daarna een aanvullende aanvraag om vergoeding ingediend van dertig extra uren rechtsbijstand. Het besluit van 8 mei 2009 is genomen naar aanleiding van deze aanvullende aanvraag. De raad heeft de verzoeken afgewezen, omdat volgens hem geen sprake is van een - in vergelijking met andere gemiddelde echtscheidingszaken - feitelijk of juridisch complexe zaak. De afwijzingen zijn bij besluiten op bezwaar van 27 februari 2009 respectievelijk 23 juni 2010 gehandhaafd.
2.3. Niet in geschil is dat de zaak juridisch niet complex is. Voorts overweegt de Afdeling dat de toevoeging in overeenstemming is met het Bvr.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het forfaitaire stelsel dat de raad hanteert, naar zijn ervaring, niet redelijk is omdat het niet leidt tot het gemiddelde uurloon dat uit het forfaitaire stelsel zou moeten volgen, maar tot een veel lager uurloon.
2.4.1. Het forfaitaire stelsel is neergelegd in het Bvr. Aan een algemeen verbindend voorschrift zoals het Bvr kan verbindende kracht worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag om bij de vaststelling van een besluit zoals het Bvr de daarbij betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient bij de beoordeling van zo'n besluit slechts te toetsen of de betrokken belangen zo onevenwichtig zijn afgewogen dat het regelgevend bevoegd gezag niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen. Daarbij heeft de rechter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen, terwijl de rechter ook overigens bij deze toetsing terughoudendheid dient te betrachten.
Van een zodanige onevenwichtigheid is met betrekking tot het forfaitaire stelsel niet gebleken. Daarbij is per zaaktype een vaste vergoeding vastgesteld die is afgestemd op de gemiddelde tijdsbesteding, waarbij ervan wordt uitgegaan dat naast zaken die meer dan de gemiddelde tijdsbesteding in beslag nemen er ook zaken zijn die minder dan de gemiddelde tijd vergen. Verder is voorzien in de mogelijkheid om voor zaken die bij een doelmatige rechtsbijstandverlening niettemin meer tijd dan gemiddeld vergen, op aanvraag extra uren toe te kennen.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het beleid van de raad onredelijk is, dan wel dat het beleid onredelijke gevolgen heeft. De raad heeft de besluiten van 27 februari 2009 en 23 juni 2010 gebaseerd op de Leidraad 2007 respectievelijk de Leidraad 2008. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 april 2011 in zaak nr.
201005350/1/H2), is er geen grond voor het oordeel dat het beleid, neergelegd in de Leidraad 2007 en thans in de Leidraad 2008, onredelijk is. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde dan ook terecht geen aanleiding gezien daarover anders te oordelen.
2.6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, nu twee voorlopige voorzieningprocedures met mondelinge behandeling zijn gevoerd, drie mondelinge behandelingen in het kader van de echtscheidingsprocedure en de omgangsregeling met het kind hebben plaatsgevonden en een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming heeft plaatsgevonden, ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de combinatie van de door hem uitgevoerde werkzaamheden weinig voorkomt en zijn zaak daarmee niet bewerkelijk is.
2.6.1. De door [appellant] genoemde werkzaamheden vallen binnen de in aantekening 20 bij artikel 32 Wrb van het Handboek Toevoegen 2007 opgesomde werkzaamheden die de toevoeging ter zake van echtscheiding met nevenvorderingen omvat. Dat bepaalde werkzaamheden of een combinatie daarvan, naar [appellant] betoogt, weinig voorkomen, maakt op zichzelf dan ook niet dat de zaak feitelijk complex is.
Dat vijf mondelinge behandelingen in het kader van de echtscheidingsprocedure en de omgang met het kind hebben plaatsgevonden en de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek heeft ingesteld, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Deze omstandigheden kunnen er weliswaar toe leiden dat een groot aantal van de in het Handboek Toevoegen 2007 genoemde werkzaamheden moet worden verricht en dat aan de zaak meer tijd moet worden besteed dan gemiddeld in een gelijksoortige zaak, maar dat biedt geen grond voor het oordeel dat de zaak feitelijk gecompliceerd is. Daarbij komt dat [appellant], zoals de raad terecht heeft gesteld, ingevolge artikel 7 van het Bvr extra punten toegekend kan krijgen voor extra zittingen die zijn gehouden. De rechtbank heeft in het aantal werkzaamheden dan ook terecht geen aanleiding gezien de zaak als feitelijk complex aan te merken.
Het betoog faalt.
2.7. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat zijn zaak feitelijk complex is, omdat zijn cliënt veeleisend is en vele juridisch relevante vragen stelt. De rechtbank heeft in overeenstemming met de Leidraad 2008 terecht overwogen dat factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende geen reden zijn om feitelijke complexiteit, en dus de bewerkelijkheid van de zaak, aan te nemen.
2.8. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de raad moest stellen en bewijzen dat hij de zaak binnen het daarvoor gegeven aantal van dertig uren kon afronden, en dat de doelmatigheid van de verleende rechtsbijstand vaststaat dan wel moet worden aangenomen nu de raad niet heeft gesteld en onderbouwd dat de rechtsbijstand niet doelmatig is verleend.
2.8.1. Uit de Leidraad 2007, en eveneens uit de Leidraad 2008, volgt dat de indiener van de aanvraag, overeenkomstig artikel 4:2 van de Awb, door middel van het overleggen van de noodzakelijke bescheiden aannemelijk dient te maken dat het gaat om een bewerkelijke zaak. De rechtbank is er dan ook terecht van uitgegaan dat [appellant] aannemelijk diende te maken dat zijn zaak feitelijk complex is. De rechtbank is met de raad terecht tot de slotsom gekomen dat [appellant] daarin niet is geslaagd.
Het betoog faalt.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011
47-705.