201010691/1/H2.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2010 in zaak nr. 09/3925 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: de raad).
Bij besluit van 3 maart 2009 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 9 november 2010, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang terzake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
2.2. Bij besluit van 3 maart 2009 heeft de raad aan [appellant] een toevoeging voor rechtsbijstand verleend onder nummer 4HG0680 voor het indienen van een bezwaarschrift op grond van artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) tegen het besluit tot het onthouden van kennisneming van processtukken.
Voorts heeft de raad bij een tweede besluit van 3 maart 2009, gehandhaafd bij besluit van 14 juli 2009, een aanvraag van [appellant] om toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand inzake een verzoek om een verklaring omtrent beëindiging van de zaak als bedoeld in artikel 36 Sv afgewezen, omdat de aanvraag betrekking heeft op hetzelfde rechtsbelang als de afgegeven toevoeging met nummer 4HG0680.
2.3. [appellant] betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de besluiten betrekking hebben op hetzelfde rechtsbelang. Voorts betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van diversiteit van procedures. [appellant] stelt dat sprake is van afzonderlijke procedures met verschillende werkzaamheden, feiten en rechtsvragen.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van de 15 oktober 1999 in zaken met nrs. H01.99.0159 t/m H01.99.0163; AB 2000, 2) volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang gelezen, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt. Als sprake is van één rechtsbelang kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel van één procedure waarin sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
2.3.2. Het gaat in dit geding om de vraag wat onder één rechtsbelang moet worden verstaan. [appellant] stelt dat hiervan geen sprake is, omdat de twee aanvragen zien op twee te onderscheiden procedures. De raad stemt daar niet mee in. Beide aanvragen zien op de strafzaak tegen [appellant] bij de rechtbank. In beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat beide geschillen niet in één procedure kunnen worden afgedaan, onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat beide geschillen een zodanig zelfstandig karakter hebben dat sprake is van verschillende rechtsbelangen. Met dit oordeel kan worden ingestemd. De aanleiding van de eerste toevoeging was weliswaar de procedure om de beschikking over bepaalde stukken te krijgen, maar de daarop verleende toevoeging moet geacht worden op de gehele behandeling van de strafzaak tegen [appellant] die bij de rechtbank aanhangig was, betrekking te hebben.
2.3.3. Nu sprake is van één rechtsbelang, kan met één toevoeging worden volstaan. Dit is anders wanneer sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb. Dit is echter niet het geval, nu de aanvragen betrekking hebben op dezelfde procedure bij de rechtbank Utrecht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad de aanvraag om een tweede toevoeging heeft kunnen afwijzen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. [appellant] heeft verzocht om schadevergoeding. Schadevergoeding kan ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb alleen worden toegekend, indien het hoger beroep gegrond wordt verklaard. Dat is niet het geval. Reeds hierom dient het verzoek te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011