ECLI:NL:RVS:2011:BR3221

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104025/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • H.G. Lubberdink
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kinderopvangtoeslag en recht op toeslag vanaf datum overeenkomst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin het beroep tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 22 september 2009 herzag het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 en stelde dit vast op € 2.957,00. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder, op 20 april 2010, het bezwaar van [appellant] gedeeltelijk gegrond verklaard, maar in een later besluit van 22 februari 2011 werd het bezwaar opnieuw gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de Belastingdienst zich beriep op de noodzaak van een schriftelijke overeenkomst voor het recht op kinderopvangtoeslag.

De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen [appellant] en het gastouderbureau, die op 16 juni 2008 was ondertekend, bepalend was voor de ingangsdatum van de toeslag. [appellant] stelde echter dat hij al op 4 februari 2008 een voorovereenkomst had gesloten, en dat hij recht had op kinderopvangtoeslag vanaf 1 januari 2008, omdat de opvang toen al plaatsvond. De Raad van State oordeelde dat de voorovereenkomst niet voldeed aan de eisen van de Wet kinderopvang, omdat deze niet de noodzakelijke gegevens bevatte, zoals de prijs per uur en het aantal uren opvang per jaar.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestond vanaf 1 januari 2008, omdat de overeenkomst pas op 16 juni 2008 was gesloten. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de rechtbank uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201104025/1/H2.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 25 maart 2011 in zaak nr. 10/680 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 herzien en voor dat jaar een voorschot toegekend van € 2.957,00.
Bij besluit van 20 april 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Bij besluit van 22 februari 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 9 september 2009 gemaakte bezwaar opnieuw gedeeltelijk gegrond verklaard en met toepassing van artikel 6:18, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht het besluit van 20 april 2010 herzien.
Bij uitspraak van 25 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] tegen het besluit van 22 februari 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaken nrs. 201011589/1/H2, 201100716/1/H2, 201100791/1/H2, 201100797/1/H2, en 201100803/1/H2, ter zitting behandeld op 18 mei 2011, waar [appellant] vertegenwoordigd door mr. R.W. de Gruijl, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Schutz, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.
Na de zitting zijn de zaken van elkaar gesplitst.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), voor zover hier van belang, bevat de administratie van een kindercentrum afschriften van alle met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2.2. Bij besluit van 22 februari 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het bepaalde in artikel 5, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 52 van de Wko, slechts recht op kinderopvangtoeslag kan bestaan vanaf de datum waarop een schriftelijke overeenkomst is gesloten met het gastouderbureau. De overeenkomst tussen [appellant] en het gastouderbureau is ondertekend op 16 juni 2008, zodat volgens de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] eerst met ingang van die datum recht heeft op kinderopvangtoeslag. Dat in de overeenkomst is vermeld dat de ingangsdatum van de overeenkomst 1 januari 2008 is, maakt dat volgens de Belastingdienst/Toeslagen niet anders.
De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dat hij al op 4 februari 2008 met het gastouderbureau een voorovereenkomst heeft gesloten. Gelet daarop, alsmede in aanmerking genomen dat reeds vanaf 1 januari 2008 kinderopvang heeft plaatsgevonden, bestaat volgens [appellant] vanaf 1 januari 2008 recht op kinderopvangtoeslag.
2.4. Uit artikel 52 van de Wko, gelezen in samenhang met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, volgt dat de overeenkomst, bedoeld in artikel 52 van de Wko, in elk geval de gegevens, genoemd in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling moet bevatten. De door [appellant] overgelegde voorovereenkomst van 4 februari 2008 vermeldt, naar de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting terecht heeft opgemerkt, niet de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, het aantal uren gastouderopvang per jaar en de duur van de overeenkomst. Gelet daarop is geen sprake van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvang en bestond derhalve reeds daarom niet vanaf 1 januari 2008 recht op een voorschot kinderopvangtoeslag. Dat vanaf 1 januari 2008 feitelijk kinderopvang plaatsgevonden heeft, is gelet op artikel 52 van de Wko niet relevant en maakt het vorenstaande derhalve niet anders. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011
502.