ECLI:NL:RVS:2011:BR3213

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012327/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen gebruik clubgebouw door postduivenvereniging

In deze zaak heeft de Raad van State op 27 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Renkum. Het college had op 16 december 2009 een verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden tegen het gebruik van het clubgebouw aan de Van Ingenweg 2 te Renkum door postduivenvereniging Airborne afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van [verzoeker] tegen deze afwijzing op 18 mei 2010 niet-ontvankelijk. De rechtbank Arnhem heeft op 9 november 2010 het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard, het besluit van het college vernietigd en het college opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. Het college betoogde dat de rechtbank het beroep ten onrechte versneld had behandeld en dat Airborne niet was uitgenodigd voor de zitting. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten tot versnelde behandeling en dat Airborne niet in haar belangen was geschaad door het ontbreken van een uitnodiging. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker] en er werd griffierecht geheven.

De uitspraak benadrukt de eisen die aan de motivering van een bezwaarschrift worden gesteld en bevestigt dat ook summiere gronden voldoende kunnen zijn om een bezwaar ontvankelijk te verklaren. De Raad van State heeft de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig afgewogen en de rechtsgang correct toegepast.

Uitspraak

201012327/1/H1.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Renkum (hierna: het college),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) van 9 november 2010 in zaak nr. 10/2366 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2009, voorzover thans van belang, heeft het college een verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden tegen het gebruik van het clubgebouw aan de Van Ingenweg 2 te Renkum door postduivenvereniging Airborne (hierna: Airborne) afgewezen.
Bij besluit van 18 mei 2010 heeft het het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om opnieuw op het gemaakte bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2010, hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Blankert, werkzaam in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte en zonder motivering versneld heeft behandeld.
2.1.1. Bij brief van 4 oktober 2010 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat zij het beroep van [verzoeker] versneld zou behandelen en daarbij tevens [verzoeker] en het college uitgenodigd voor de behandeling ter zitting van 22 oktober 2010. Weliswaar is in de brief van 4 oktober 2010 niet vermeld, waarom tot versnelde behandeling is besloten, doch hierin bestaat geen aanleiding tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het was aan de rechtbank om te beoordelen of een zaak spoedeisend is. Hetgeen het college heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank die spoedeisendheid ten onrechte heeft aangenomen. Het betoog faalt.
2.2. Het college betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte Airborne niet heeft uitgenodigd voor de behandeling ter zitting.
2.2.1. Dat betoog kan evenmin leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het geschil in beroep was beperkt tot de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van gronden. Airborne is niet in haar belangen geschaad, doordat zij voor de behandeling daarvan ter zitting niet is uitgenodigd.
2.3. Het college betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat in de brief van 22 februari 2010, waarbij zij de gronden van het bezwaar heeft aangevuld, slechts gesteld is dat [verzoeker] heeft bijgehouden, wanneer zij overlast ondervindt en zij dit tijdens de hoorzitting zal toelichten.
2.3.1. In die brief stelt [verzoeker] dat zij heeft bijgehouden, wanneer zij van de activiteiten van Airborne overlast heeft ondervonden en zij dit tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie zal toelichten. Tevens stelt zij dat zij en meerdere omwonenden overlast ondervinden van Airborne en dit voor het college aanleiding had moeten zijn een preventieve last onder dwangsom op te leggen, de voorschriften/voorwaarden, waaronder Airborne haar activiteiten uitvoert, aan te scherpen, dan wel - als met strengere voorschriften/voorwaarden de overlast niet vermindert - tot verplaatsing van Airborne over te gaan.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 30 december 2009 in zaak nr.
200902424/1), worden aan de motivering van een bezwaarschrift geen hoge eisen gesteld. Ook als de gronden van het bezwaar slechts summier zijn, is voldaan aan het in artikel 6:6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb gestelde vereiste, tenzij het bezwaarschrift geen zodanig concrete grond bevat, dat daartegen verweer gevoerd kan worden. De brief van 22 februari 2010 vermeldt dat [verzoeker] overlast ondervindt, zij dit tijdens de hoorzitting zal toelichten en daartegen ten onrechte niet handhavend is opgetreden. Hoewel summier, is aldus voldoende concreet te kennen gegeven, waarom [verzoeker] zich niet met het besluit van 16 december 2009 kan verenigen.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Renkum tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Renkum een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011
17-702.