201012842/1/H2.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats] (België),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 november 2010 in zaak nr. 10/164 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren.
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het college een verzoek van [appellante] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 januari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.M.M. Engelen, juridisch beleidsmedewerker bij de gemeente Echt-Susteren, is verschenen.
2.1. Bij besluit van 5 januari 2006 heeft het college geweigerd [appellante] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een zorgboerderij te Susteren. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 februari 2007 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het bezwaar van [appellante] neemt met inachtneming van het gestelde in die uitspraak.
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 5 januari 2006 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 december 2007 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 oktober 2008 heeft de Afdeling het door [appellante] daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.
2.2. Bij brief van 5 maart 2009 heeft [appellante] verzocht om vergoeding van schade als gevolg van trage besluitvorming. Aan dat verzoek is ten grondslag gelegd dat zij onevenredig zwaar is belast, omdat het college haar heeft verzocht onderzoeken te doen en rapportages in te brengen en zij in verband daarmee hoge kosten heeft gemaakt, terwijl deze kosten niet zouden zijn opgekomen, indien het college eerder te kennen had gegeven dat het geen medewerking aan de gevraagde vrijstelling zal verlenen.
2.3. Omdat [appellante] in de bestuurlijke fase aan haar verzoek om schadevergoeding niet ten grondslag heeft gelegd dat de schade door een rechtmatig besluit of een daarmee gelijkgestelde handeling of beslissing is veroorzaakt, betoogt zij tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten in dit geval niet de grondslag voor vergoeding van de door haar gestelde schade kan vormen. Dat de rechtbank daartoe, zoals [appellante] betoogt, ten onrechte heeft overwogen dat dit rechtsbeginsel toepassing mist in de situatie waarin degene tot wie een rechtmatig besluit is gericht om vergoeding van schade als gevolg van dat besluit heeft verzocht, kan derhalve niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gestelde trage besluitvorming en de gestelde opdrachten van het college op een feitelijk handelen van het college zien en dat een bestuursrechtelijke grondslag voor schadevergoeding derhalve ontbreekt.
2.4.1. Aan het verzoek om schadevergoeding is niet ten grondslag gelegd dat [appellante] door het niet tijdig nemen van een besluit, als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), schade heeft geleden. Voor zover het college met onvoldoende voortvarendheid op de aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een zorgboerderij heeft beslist, is dat een feitelijk handelen of nalaten van het college, waartegen geen bezwaar kon worden gemaakt.
Voorts zijn de gestelde opdrachten van het college, gegeven aan [appellante] in het kader van de aanvraag, om onderzoeken te doen en rapportages in te brengen met het oog op de voor vrijstelling van het bestemmingsplan vereiste goede ruimtelijke onderbouwing van het project, aan te merken als beslissingen inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit, als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb. Deze beslissingen treffen [appellante] niet rechtstreeks, los van het voor te bereiden besluit om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een zorgboerderij, in haar belang, zodat daartegen geen bezwaar openstond.
Dat brengt met zich, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 7 juni 2006 in zaak nr.
200509663/1, AB 2007, 21), dat tegen de afwijzing van een verzoek om vergoeding van schade als gevolg van de gestelde trage besluitvorming en de gestelde opdrachten van het college evenmin bezwaar kon worden gemaakt. Het betoog faalt in zoverre.
2.5. Ambtshalve overweegt de Afdeling dat de rechtbank, gelet op het vorenstaande, niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft nagelaten het door [appellante] tegen het besluit van 19 mei 2009 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellante] tegen het besluit van het college van 22 december 2009 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 november 2010 in zaak nr. 10/164;
III. verklaart het door [appellante] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren van 22 december 2009, kenmerk 2009/8192;
V. verklaart het door [appellante] tegen het besluit van 19 mei 2009 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011