ECLI:NL:RVS:2011:BR3202

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011741/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgtoeslag en huurtoeslag van appellante door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen over de zorgtoeslag en huurtoeslag van appellante over 2008 heeft bevestigd. De Belastingdienst had op 2 oktober 2009 de zorgtoeslag vastgesteld op € 292,00 en een bedrag van € 261,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. Daarnaast werd de huurtoeslag vastgesteld op nihil, met een terugvordering van € 1.320,00 aan voorschotten. De rechtbank verklaarde de bezwaren van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State overweegt dat de Belastingdienst de huur- en zorgtoeslag lager heeft vastgesteld dan de verleende voorschotten, omdat het verzamelinkomen in de aanslag inkomstenbelasting over 2008 door de Inspecteur op een hoger bedrag is vastgesteld. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst ten onrechte van haar bruto-inkomen is uitgegaan in plaats van haar netto-inkomen. De Raad van State oordeelt echter dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzamelinkomen van appellante de basis vormt voor de berekening van de draagkracht voor de toeslagen. Zelfs als het verzamelinkomen te hoog zou zijn vastgesteld, had appellante bezwaar moeten maken tegen de aanslag inkomstenbelasting.

Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.

Uitspraak

201011741/1/H2.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2010 in zaken nrs. 10/280 en 10/570 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2009 heeft de Belastingdienst de zorgtoeslag van [appellante] over 2008 vastgesteld op een bedrag van € 292,00 en een bedrag van € 261,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 9 oktober 2009 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellante] over 2008 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.320,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij afzonderlijke besluiten, beide van 11 december 2009, heeft de Belastingdienst de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 12 oktober 2010, waarvan afschrift van het proces-verbaal is verzonden op 29 oktober 2010, heeft de rechtbank de door [appellante] tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2010, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Bij brieven van 25 maart 2011 en 26 maart 2011 hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, is het toetsingsinkomen, indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is of wordt opgenomen of zoals dat bij beschikking is of wordt vastgesteld.
2.2. De Belastingdienst heeft de huur- en zorgtoeslag van [appellante] over 2008 lager vastgesteld dan aan voorschotten was verleend, omdat het verzamelinkomen in de aanslag inkomstenbelasting over 2008 door de Inspecteur van de Belastingdienst op een hoger bedrag is vastgesteld dan het bedrag waarvan bij de verlening van de voorschotten was uitgegaan.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst bij het vaststellen van haar huur- en zorgtoeslag over 2008 ten onrechte van haar bruto-inkomen als verzamelinkomen is uitgegaan, waar deze dienst met haar netto-inkomen had moeten rekenen omdat zij dat bedrag ook daadwerkelijk ontvangt.
2.3.1. Gelet op artikel 7, eerste lid, en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir, is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat de Belastingdienst het verzamelinkomen van [appellante] terecht ten grondslag heeft gelegd aan de berekening van de draagkracht op basis waarvan de toeslagen voor [appellante] over 2008 worden vastgesteld.
Zelfs al zou bij het verzamelinkomen in de aanslag inkomstenbelasting van een te hoog bedrag zijn uitgegaan, dan nog had de Belastingdienst dit verzamelinkomen moeten gebruiken voor de vaststelling van de huur- en zorgtoeslag over 2008. In dat geval had [appellante] bij de Inspecteur van de Belastingdienst bezwaar moeten maken tegen de aanslag inkomstenbelasting.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011
18-705.