ECLI:NL:RVS:2011:BR3195

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010900/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving tegen horecagelegenheden in strijd met bestemmingsplan te Leiden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 oktober 2010, waarin het college van burgemeester en wethouders van Leiden werd veroordeeld tot handhaving tegen het gebruik van het pand aan de Beschuitsteeg 6 en 6a te Leiden als horecagelegenheid. Het college had eerder het verzoek van [wederpartij A] om handhavend op te treden afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat dit besluit onterecht was. De rechtbank vernietigde het besluit van het college en stelde een begunstigingstermijn van drie maanden vast voor het beëindigen van de exploitatie van de horecagelegenheden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 mei 2011 behandeld. De betrokken partijen, waaronder New Times en Joy, voerden aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de begunstigingstermijn van één jaar te lang was. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de termijn van één jaar onevenredig lang was en dat de exploitatie van de inrichtingen moest worden gestaakt. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college niet in redelijkheid had kunnen besluiten om de ontheffing voor de horecagelegenheden te verlenen.

De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de noodzaak voor gemeenten om tijdig en adequaat op verzoeken om handhaving te reageren. De Afdeling oordeelde dat het college in dit geval niet had kunnen volstaan met een lange begunstigingstermijn, gezien de omstandigheden en de belangen van de omwonenden. De uitspraak bevestigt ook dat handhaving van bestemmingsplannen essentieel is voor een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201010900/1/H1.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Leiden,
2. de vereniging New Times en de vereniging Joy, gevestigd te Leiden,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 oktober 2010 in zaken nrs. 09/5639, 08/8383 en 09/5928 in het geding tussen:
New Times en Joy,
[wederpartij A], wonend te Leiden,
[wederpartij B] en [wederpartij C] (hierna tezamen in enkelvoud: [wederpartij B]), wonend te Leiden
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2006 heeft het college het verzoek van [wederpartij A] om handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand aan de Beschuitsteeg 6 en 6a te Leiden als horecagelegenheid, afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2007 heeft het college het door [wederpartij A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2008, verzonden op 12 juni 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage het door [wederpartij A] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 16 januari 2007 vernietigd.
Bij besluit van 5 november 2008 heeft het college het door [wederpartij A] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij besluit van 6 november 2008 heeft het college het verzoek van [wederpartij B] om handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand aan de Beschuitsteeg 6 en 6a te Leiden als horecagelegenheid, afgewezen.
Bij uitspraak van 3 juni 2009 in zaak nr.
200805657/1/H1heeft de Afdeling de tegen de uitspraak van 9 juni 2008 door het college en New Times en Joy ingestelde hoger beroepen ongegrond verklaard, de uitspraak van 9 juni 2008 bevestigd, het beroep van [wederpartij A] tegen het besluit van het college van 5 november 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij afzonderlijke besluiten van 7 juli 2009 heeft het college het door [wederpartij A] tegen het besluit van 18 januari 2006 en het door [wederpartij B] tegen het besluit van 6 november 2008 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, die besluiten herroepen en New Times en Joy onder oplegging van een last onder dwangsom gelast de exploitatie van de inrichtingen te staken en de inrichtingen te sluiten.
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college geweigerd aan New Times en Joy ontheffing te verlenen voor het exploiteren van horecagelegenheden aan de Beschuitsteeg 6 en 6a.
Bij uitspraak van 6 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door New Times en Joy tegen de afzonderlijke besluiten van 7 juli 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard en de door [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen de besluiten van 7 juli 2009, waarbij het college op hun bezwaren heeft beslist, ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, voor zover het de lengte van de begunstigingstermijn betreft, bepaald dat de begunstigingstermijn is geëindigd op 1 oktober 2009 en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de besluiten voor zover die zijn vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2010, en New Times en Joy bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2010, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 10 december 2010. New Times en Joy heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 10 december 2010.
Het college, de Wijkvereniging Pancras-West en [wederpartij B] hebben een verweerschrift ingediend.
[wederpartij B], mede namens de Wijkvereniging Pancras-West, en New Times en Joy hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2011, waar het college, vertegenwoordigd door W.B.A. Mullink en A. Kooij, beiden werkzaam bij de gemeente, en mr. R. Lever, advocaat te Leiden, New Times en Joy, vertegenwoordigd door J.W. Visscher, bijgestaan door mr. A.R.M. van der Pluijm, advocaat te Leiden, [wederpartij A], in persoon, [wederpartij B], in persoon, en Pancras-West, vertegenwoordigd door [voorzitter] van Pancras-West, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In het pand Beschuitsteeg 6 en 6a (hierna: het pand) exploiteert New Times op nummer 6 een café en exploiteert Joy op nummer 6a een coffeeshop. Beide gelegenheden zijn op de begane grond gevestigd. Ter zitting is komen vast te staan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de eerste verdieping van het pand wordt gebruikt door het café.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad I" rust op het perceel Beschuitsteeg 6 en 6a de bestemming "Gemengde Doeleinden 4 (GD4)".
Ingevolge artikel 10, eerste lid, onder a, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor woondoeleinden, detailhandel, galeries en ateliers. Horeca is slechts toegestaan waar dat op de plankaart is aangegeven.
2.3. Ter plaatse van het perceel Beschuitsteeg 6 en 6a is de in artikel 10, eerste lid, onder a, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften bedoelde aanduiding niet op de plankaart aangegeven. Het gebruik van het pand als café door New Times en als coffeeshop door Joy is daarom in strijd met de geldende bestemming. Het college is daartegen handhavend opgetreden.
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een begunstigingstermijn van één jaar onevenredig lang is en dat de door de rechtbank gestelde termijn van drie maanden te kort en onvoldoende gemotiveerd is. Het voert daartoe aan dat het de begunstigingstermijn in redelijkheid en op goede gronden met inachtneming van alle omstandigheden en belangen heeft kunnen stellen op een termijn van één jaar, te rekenen vanaf de datum van verzending van de handhavingsbesluiten.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 november 2009 in zaak nr.
200900304/1/H1), geldt bij de begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. De begunstigingstermijn dient er toe de overtreder in de gelegenheid te stellen de last uit te voeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
2.4.2. In de besluiten van 7 juli 2009 heeft het college aan New Times en Joy een last onder bestuursdwang opgelegd ten aanzien van de horecagelegenheid aan de Beschuitsteeg 6 en 6a, inhoudende dat de exploitatie van de inrichtingen wordt gestaakt en de inrichtingen worden gesloten en dat de last moet zijn uitgevoerd binnen één jaar na verzending van de last.
2.4.3. Anders dan het college betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de begunstigingstermijn van één jaar voor het voldoen aan de last onevenredig lang is. Er bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de begunstigingstermijn heeft kunnen doen eindigen op 1 oktober 2009. De rechtbank heeft hierbij terecht mede betrokken dat de omwonenden het verzoek om handhaving reeds geruime tijd geleden hebben gedaan. Voorts heeft de rechtbank daarbij kunnen betrekken dat niet is gebleken dat voor het op zorgvuldige wijze beëindigen van de exploitatie van de inrichtingen een termijn van één jaar noodzakelijk zou zijn. Aan de omstandigheid dat New Times en Joy al geruime tijd het pand exploiteerden, heeft de rechtbank niet de waarde hoeven hechten die het college daaraan gehecht wenst te zien, nu New Times en Joy wisten dat zij handelden in strijd met het bestemmingsplan. Dat eerst met de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2009 in zaak nr.
200805657/1/H1tussen partijen is komen vast te staan dat het gebruik van het pand niet onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Binnenstad I" viel en met de terinzagelegging van het voorontwerp bestemmingsplan "Nuon-terrein" geen sprake was van concreet zicht op legalisatie, laat onverlet dat de rechtbank bij uitspraak van 9 juni 2008 reeds tot datzelfde oordeel was gekomen en New Times en Joy zich in ieder geval vanaf dat moment ervan bewust hadden kunnen zijn dat de exploitatie van de inrichtingen als zodanig mogelijk zou moeten worden gestaakt. De omstandigheden dat arbeidsovereenkomsten met werknemers en lopende contracten met toeleveranciers moesten worden beëindigd, rechtvaardigen evenmin een begunstigingstermijn van één jaar. Aan de omstandigheid dat moest worden gezocht naar een alternatieve locatie kan, anders dan het college betoogt, geen betekenis toekomen, reeds omdat ten tijde van het besluit geen concreet zicht op een alternatieve locatie bestond. Het betoog faalt.
2.5. New Times en Joy betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat zij bij de vraag of sprake is van concreet zicht op legalisatie het besluit waarbij ontheffing is geweigerd, had moeten betrekken. De rechtbank heeft immers bij de beantwoording van die vraag beoordeeld of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen.
2.6. New Times en Joy betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college geen ontheffing met toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), gelezen in samenhang met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) kon verlenen. Zij voeren hiertoe aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, het aantal woningen niet is afgenomen en dat de inpandige bouwactiviteiten hadden kunnen worden gelegaliseerd.
2.6.1. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro komt voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet in aanmerking het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom, de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-oppervlakte van niet meer dan 1500 m² en het aantal woningen gelijk blijft.
2.6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 30 juni 2010 in zaak nr.
200908226/1/H1kan ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro ontheffing verleend worden, mits het aantal zelfstandige woningen niet toeneemt. Dat het aantal woningen, naar gesteld door het college, afneemt, heeft de rechtbank dan ook ten onrechte bij haar beoordeling betrokken. In zoverre slaagt het betoog.
2.6.3. De rechtbank is niettemin terecht tot het oordeel gekomen dat het college geen ontheffing kon verlenen op grond van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Hierbij is van belang dat uit de stukken en hetgeen ter zitting door partijen is aangevoerd, kan worden afgeleid dat ten aanzien van het pand van New Times onder meer een doorbraak heeft plaatsgevonden naar een naastgelegen pand en dat ten aanzien van het pand van Joy een airco-unit aan de gevel is geplaatst. Hiermee zijn niet-inpandige bouwactiviteiten verricht, waarvoor geen bouwvergunning is gevraagd of verleend, zodat niet met toepassing van artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro ontheffing kon worden verleend. Of, zoals New Times en Joy betogen, de inpandige bouwwerkzaamheden al dan niet kunnen worden gelegaliseerd, maakt dit niet anders.
2.7. De hoger beroepen van het college en van New Times en Joy zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leiden tot vergoeding van bij [wederpartij A] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 37,55 (zegge: zevenendertig euro en vijfenvijftig cent);
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leiden tot vergoeding van bij Wijkvereniging Pancras-West in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 10,31 (zegge: tien euro en eenendertig cent);
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Leiden een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011
473.