ECLI:NL:RVS:2011:BR2310

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101233/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin een boete van € 4.000,00 werd opgelegd wegens overtreding van artikel 18, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had deze boete opgelegd op 14 april 2009, na een controle door de Arbeidsinspectie op 2 oktober 2008, waarbij een persoon in de marktkraam van [appellant] werd aangetroffen die arbeid verrichtte zonder de benodigde tewerkstellingsvergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 juli 2011. De minister werd vertegenwoordigd door mr. M. Znabet. De Raad overwoog dat volgens de Wav een werkgever verplicht is om medewerking te verlenen aan toezichthouders en dat het niet naleven van deze verplichting kan leiden tot een boete. De Raad concludeerde dat [appellant] als werkgever kan worden aangemerkt, omdat de werkzaamheden die door de persoon in zijn marktkraam werden verricht, tot de normale bedrijfsvoering behoren. De stelling van [appellant] dat de betrokken persoon mogelijk een Europeaan was, werd verworpen, omdat dit irrelevant is voor de overtreding van de Wav.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 juli 2011.

Uitspraak

201101233/1/V6.
Datum uitspraak: 20 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2010 in zaak nr. 09/3980 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2009 heeft de minister [appellant] een boete opgelegd van € 4.000,00 wegens overtreding van artikel 18, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 17 juli 2009 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2011. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2011, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Znabet, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is een ieder verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 18, tweede lid wordt als beboetbaar feit aangemerkt het door de werkgever niet naleven van artikel 5:20 van de Awb voor zover het betreft het door de toezichthouder uitoefenen van bevoegdheden ter vaststelling van de identiteit van degene die voor de werkgever arbeid verricht of heeft verricht.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder a, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250.
Ingevolge het derde lid, stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2008 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 2 wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav of artikel 5:20, eerste lid, van de Awb als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 5:20, eerste lid, van de Awb op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Het door een inspecteur van de Arbeidsinspectie op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 22 januari 2009 houdt in dat bij een controle op 2 oktober 2008 een persoon in de marktkraam van [appellant] op [locatie] te Amsterdam is aangetroffen, terwijl deze arbeid verrichtte bestaande uit het ophangen van kleding aan rekken. Deze persoon heeft zich geïdentificeerd met een, naar later bleek, vervalst Bulgaars identiteitsdocument. Gedurende het onderzoek ter plaatse heeft voormelde persoon zich uit de voeten gemaakt, zodat geen nader onderzoek naar zijn identiteit kon worden gedaan.
Bij brief van 17 november 2008, bijgevoegd bij het boeterapport, is [appellant] gevorderd binnen 14 dagen medewerking te verlenen bij de vaststelling van de identiteit van voormelde persoon. In deze brief is vermeld dat [appellant] de gevorderde bescheiden op 3 december 2008 aan de Arbeidsinspectie kan overleggen. Volgens het bij het boeterapport gevoegde gehoor van [appellant] op voormelde datum heeft [appellant] verklaard dat hij niet weet wie de persoon is, dat deze persoon hem om geld kwam vragen en dat hij hem heeft gezegd dat hij een broodje voor hem zou gaan halen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij kan worden aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav. Hiertoe voert hij aan dat uit het boeterapport niet blijkt dat de werkzaamheden ten behoeve van [appellant] zijn verricht.
2.3.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) volgt dat diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever is en dat deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2).
2.3.2. Uit het boeterapport blijkt dat de door de inspecteur waargenomen handelingen van de persoon in de marktkraam van [appellant] hebben plaatsgevonden en dat dit werkzaamheden betreffen die tot de normale bedrijfsvoering in een marktkraam behoren. Hiermee is voldoende aannemelijk dat deze werkzaamheden ten behoeve van [appellant] zijn verricht, zodat hij kan worden aangemerkt als werkgever in zin van de Wav.
Het betoog faalt.
2.4. Het betoog van [appellant] dat de betrokken persoon mogelijk een Europeaan is en tussen hem en [appellant] Europeesrechtelijk geen arbeidsverhouding bestaat, faalt reeds omdat voor overtreding van artikel 18, tweede lid, van de Wav niet relevant is welke nationaliteit degene heeft die voor de werkgever arbeid verricht of heeft verricht.
2.5. De stelling van [appellant] dat de persoon een zwerver was, is, wat daarvan ook zij, evenmin relevant voor de overtreding van artikel 18, tweede lid, van de Wav en kan derhalve evenmin leiden tot gegrondverklaring van het hoger beroep.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Den Dulk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011
565.