201006630/1/R3.
Datum uitspraak: 20 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellant sub 1], wonend te Cromvoirt, gemeente Vught,
2. [appellante sub 2], wonend te Cromvoirt, gemeente Vught,
appellanten,
de raad van de gemeente Vught,
verweerder.
Bij besluit van 22 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Golfbaan Cromvoirt" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2010, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2011, waar [appellanten sub 1], [appellante sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, W.J.F.M. Croonen en P.M. van der Elst, werkzaam bij de gemeente, en J. Nijssen, werkzaam bij stedenbouwkundig bureau Verkuylen te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.
2.1. Het plan strekt tot de realisering van een golfbaan van ongeveer 66 hectare groot met 18 holes in het buitengebied van Vught ten noorden van Cromvoirt, tussen de Deutersestraat, de Nieuwkuijkseweg, de Sint Lambertusstraat en het Drongelens Kanaal.
2.2. De golfbaan is voorzien op gronden van een voormalige veehouderij aan de Deutersestraat 37. Deze gronden hadden op basis van het destijds ter plaatse vigerende bestemmingsplan overwegend de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (Alw)".
In het plan zijn aan de gronden onder meer de bestemmingen "Natuur-Golfbaan" en "Natuur-2" toegekend.
Ingevolge artikel 5 van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Natuur-Golfbaan" bestemd voor de aanleg van het golfterrein met clubhuis en golfoefencentrum. Ingevolge artikel 4 van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Natuur-2" bestemd voor de ontwikkeling van nieuwe natuur, onder meer in de vorm van een dassenleefgebied.
2.3. [appellant sub 1], die woont aan de [locatie A], vreest voor ernstige overlast van verkeer ten gevolge van het plan. Hij betoogt in dit verband hoofdzakelijk dat in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende onderzoeken, waaronder het Milieu Effect Rapport Golfbaan Cromvoirt van 8 december 2009 (hierna: MER) en het rapport Verkeersonderzoek Golfbaan Cromvoirt van bureau Goudappel Coffeng Adviseurs verkeer en vervoer van 3 maart 2010 (hierna: rapport Goudappel Coffeng) geen rekening is gehouden met de aanwezigheid op het terrein van een zogenoemd zelfstandig golfoefencentrum, waarvan ook niet-leden gebruik kunnen maken. De hierdoor veroorzaakte verkeersbewegingen zullen tot een ernstige aantasting van zijn woon- en leefklimaat leiden door de extra toename van geluid en de uitstoot van stikstof en fijn stof, aldus [appellant sub 1]. Hij verwijst daarbij naar een berekening van bureau Exante in Tilburg van 10 december 2010 en een onderzoek van verkeerstechnisch bureau VIA in Vught van 9 juni 2011.
2.3.1. In het MER en in het rapport Goudappel Coffeng is de verkeerstoename berekend ten gevolge van de realisering van de golfbaan. Omdat de golfbaan volgens het plan zal worden ontsloten op de Deutersestraat, is het onderzoek van Goudappel Coffeng met name op deze weg gericht. De raad heeft voorts op 3 mei 2011 een notitie overgelegd met daarin een toelichting op de in genoemde onderzoeken gehanteerde aantallen voertuigen en verkeersintensiteiten, alsmede een reactie op het door [appellant sub 1] overgelegde Exante-rapport. Hierop heeft [appellant sub 1] bij brief van 10 juni 2011 gereageerd.
2.3.2. De berekening van de verkeersintensiteiten heeft plaatsgevonden aan de hand van de standaard richtlijnen conform CROW publicatie 272. Bij de berekening is uitgegaan van een kengetal van 2,9 verkeersbewegingen per etmaal per hectare golfterrein, welk kengetal volgens de stukken en het verhandelde ter zitting geldt voor een 18-holes golfbaan. Het plan zal volgens het verkeersonderzoek leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen in de Deutersestraat met ongeveer 193 verkeersbewegingen per etmaal. In het verkeersonderzoek is desondanks uitgegaan van een toename met 300 verkeersbewegingen per etmaal en voor piekmomenten, zoals een drukke zomerdag, van een toename van het bestaande verkeer met 350 verkeersbewegingen. In het verkeersonderzoek is ook overigens uitgegaan van het meest ongunstige scenario, waarbij alle verkeer wordt afgewikkeld via één kant van de Deutersestraat, in plaats van - naar in de praktijk moet worden verwacht - deels via de noordzijde en deels via de zuidzijde van de weg.
[appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aan de besluitvorming ten grondslag gelegde onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zijn besluitvorming hier niet op heeft kunnen baseren. Daarbij stelt de Afdeling vast dat het hierboven genoemde kengetal van de CROW van 2,9 niet, zoals [appellant sub 1] meent, aantallen voertuigen per hectare golfterrein betreft, in welk geval de uitkomst zou moeten worden verdubbeld om het totale aantal verkeersbewegingen te verkrijgen, maar het aantal verkeersbewegingen.
Het betoog van [appellant sub 1] dat bij de vaststelling van het plan geen rekening is gehouden met de verkeerstoename die moet worden verwacht van bezoekers die alleen komen oefenen, kan evenmin slagen. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zullen op het terrein maximaal 27 afslagplaatsen worden gerealiseerd voor het oefenen van slagen. In het MER is bovendien rekening gehouden met de bezoekers, naast de golfers, die alleen gebruik maken van driving range en de oefenholes, al of niet met lessen. Deze zijn gerekend tot het overig bezoek. De omvang van deze categorie is gesteld op gemiddeld over het jaar 5 auto's per etmaal. Niet aannemelijk is dat het gebruik daarvan, ook door niet-leden van de club, tot relevant andere uitkomsten zou leiden dan waarvan de raad bij zijn besluitvorming is uitgegaan.
Uit het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde onderzoek blijkt dat de berekende verkeersintensiteiten in de Deutersestraat van maximaal 4400 voertuigen per etmaal ver onder het ter plaatse aanvaardbaar te achten aantal voertuigbewegingen blijft. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot te hoge verkeersintensiteiten en evenmin tot een aantasting van betekenis van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1].
2.3.3. Het bezwaar van [appellant sub 1] met betrekking tot de niet-naleving van de maximumsnelheid op de Deutersestraat - zoals het betoog in zijn beroepschrift ter zake van de breedte van die weg naar de Afdeling begrijpt moet worden gelezen - betreft een handhavingskwestie die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
2.3.4. Conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.4. [appellante sub 2], die woont aan de [locatie B], voert aan dat het plan wat betreft de locatie van de golfbaan en de toegestane goot- en nokhoogte van het clubhuis van respectievelijk 6 en 12 meter zonder toereikende motivering afwijkt van het uitgangspunt in de gemeentelijke Structuurvisie dat het kleinschalig karakter van Cromvoirt, de waardevolle zichtlijnen en de oude open akkers behouden moeten blijven en dat ontwikkelingen met een verkeersaantrekkend karakter voorkomen dienen te worden.
De situering van de parkeerplaats en het clubhuis tegenover haar perceel zal volgens haar voorts leiden tot ernstige aantasting van haar woon-en leefklimaat door uitzicht-, geluid- en lichthinder, en tot waardevermindering van haar woning. Niet valt in te zien waarom het clubhuis niet op de locatie van de bestaande woning aan de Deutersestraat of elders is gepland. De verplichting tot het realiseren van afschermende beplanting rond de parkeerplaats had bovendien in het plan moeten worden vastgelegd in plaats van in een overeenkomst, aldus [appellante sub 2]. Zij betwijfelt tevens of het plan, gelet op de teruglopende inkomsten van golfbanen, financieel uitvoerbaar is en heeft ten slotte betoogd dat sprake is van een onjuiste afbakening van de plangrenzen.
2.4.1. Naar door de raad naar voren is gebracht ziet het uitgangspunt in de Structuurvisie landelijk gebied 2009 (hierna: de structuurvisie) van behoud van kleinschalige bebouwing, waarvan onder meer een beperkte goothoogte deel uitmaakt, uitsluitend op nieuwe woonbebouwing. Met betrekking tot niet-agrarische bedrijven vermeldt de structuurvisie dat uitbreiding beperkt mogelijk is, te weten alleen als dit binnen de kernkwaliteiten (aard en schaal) van het gebied past en dit geen grote verkeersaantrekkende werking heeft.
Met betrekking tot de landschappelijke inpassing heeft de raad er op gewezen, dat de voor de overdekte afslagplaatsen toegestane goothoogte van 5,5 meter noodzakelijk is om veilig te kunnen slaan, maar dat het gebouw voor het overige zoveel mogelijk is ingepast in het landschap. Bij de maatgeving van het clubgebouw is volgens de raad rekening gehouden met bestaande zichtlijnen, groenstructuren en kapvormen van boerderijen in de omgeving. Niet ontkend kan worden dat de in artikel 5.2.1, onder c, van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, toegestane nok- en goothoogte van het clubgebouw gelet op de kleinschalige aard van de omgeving als fors kan worden aangemerkt. Mede gelet op de bepaling in artikel 5.2.1, onder d, van de planregels, dat het clubgebouw dient te worden voorzien van een kap met een dakhelling van minimaal 20% en maximaal 65%, ziet de Afdeling evenwel onvoldoende grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een ernstige afwijking van de aard en schaal van het gebied geen sprake is.
De raad heeft er ten slotte nog op gewezen dat de realisering van de golfbaan in de structuurvisie reeds als uitgangspunt was opgenomen omdat de raad daarmee in 2005 in principe heeft ingestemd.
Gelet op het voorgaande, waarbij tevens in aanmerking wordt genomen hetgeen onder 2.3.2 is overwogen omtrent de te verwachten toename van het verkeer ten gevolge van het plan, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan strijd oplevert met de structuurvisie.
2.4.2. Ten aanzien van eventuele uitzichthinder overweegt de Afdeling dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
Volgens de plantoelichting wordt het langs de Deutersestraat gelegen deel van het plangebied gekenmerkt door een halfopen landschap, gevormd door de compartimentering van relatief grote landschapselementen en de velden daarbinnen. Aan de randen van het plangebied is sprake van een landschappelijke verwevenheid met de dorpsbebouwing.
De parkeerplaats is op ongeveer 70 meter van de woning van [appellante sub 2] voorzien. Het clubhuis zal min of meer tegenover haar perceel worden gerealiseerd, op ongeveer 125 meter ten westen van de voormalige boerderij aan de Deutersestraat 37. Niet kan worden ontkend dat het uitzicht van [appellante sub 2] hierdoor zal worden aangetast. Blijkens de stukken heeft de raad bij zijn besluitvorming de verwevenheid van bebouwing en landschap en een transparante overgang daartussen in stand willen laten, door de golfbaan niet met dichte singels van het dorp en de Deutersestraat af te zonderen en in het bijzonder de zichtlijnen op het torentje van de kerk te handhaven. Ter voorkoming van rechtstreeks uitzicht vanaf haar perceel op het parkeerterrein is in artikel 5.1, onder h, van de planregels een landschappelijke groenvoorziening opgenomen. Van een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht zal derhalve geen sprake zijn.
Zoals hiervoor is overwogen zal de golfbaan maximaal ongeveer 300 verkeersbewegingen per etmaal, met een piek van 350 verkeersbewegingen per etmaal ten gevolge hebben. De afstand van de woning van [appellante sub 2] tot de toegangsweg naar de golfbaan is ongeveer 100 meter. Onder deze omstandigheden is overmatige geluidoverlast van verkeer ter plaatse niet aannemelijk.
Naar het oordeel van de Afdeling is evenmin aannemelijk dat [appellante sub 2] onevenredige overlast zal ondervinden ten gevolge van verlichting op het golfterrein. Zo zijn lichtmasten en lantaarnpalen slechts toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-verlichting" op de verbeelding. De hoogte van de lichtmasten op de parkeerplaats mag niet meer bedragen dan 6 meter.
Volgens de raad is hergebruik van de bestaande boerderij als clubhuis overwogen, maar is dat gezien de benodigde ruimte voor kleedruimten en horecafaciliteiten niet mogelijk gebleken. Ook de overige door [appellante sub 2] geopperde alternatieven voor de locatie van het clubhuis zijn volgens de raad onderzocht. Deze zijn evenwel, onder meer gelet op het uitgangspunt van het milieueffectrapport dat verstoring van de openheid van het gebied zoveel mogelijk diende te worden voorkomen, afgevallen. Voorts is ervoor gekozen om de bebouwing zo dicht mogelijk bij de weg aan te laten sluiten om verstening van het open landschap te voorkomen. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Met betrekking tot het door [appellante sub 2] bepleite gebruik van het voormalige agrarische terrein voor parkeren overweegt de Afdeling dat niet weersproken is dat op dit terrein de voor het maximale aantal motorvoertuigen benodigde parkeerruimte van ruim 10.000 m² niet aanwezig is.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 2] omtrent het woon- en leefklimaat, uitzicht-, geluid- en lichthinder heeft aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat de raad niet in redelijkheid aan deze bezwaren geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend. Zij neemt daarbij mede in aanmerking dat, anders dan [appellante sub 2] heeft betoogd, de realisering van groenvoorzieningen, onder meer langs het parkeerterrein, voldoende zeker gesteld is door de Natuurinrichtings- en beheersovereenkomst die is gesloten tussen de gemeente Vught, de Stichting Beheer Natuurlandschappen, de initiatiefnemer en de projectontwikkelaar en door het natuurinrichtingsplan. In dit plan is nauwkeurig vastgelegd waar de te onderscheiden soorten natuurtypen zich bevinden of worden gerealiseerd. Naar door de raad is verklaard is de Natuurinrichtings- en beheersovereenkomst openbaar en ligt deze voor iedereen ter inzage. De uitvoering en naleving van de overeenkomst zal volgens de raad bovendien periodiek door de Stichting Beheer en Natuurlandschappen worden gecontroleerd.
2.4.3. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van woningen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Volgens de plantoelichting zal de benodigde investering deels worden gefinancierd uit eigen vermogen en garantievermogen en zal de resterende 60% worden gedekt uit de verkoop van lidmaatschappen, waarvan een substantieel deel naar verwachting vóór aanvang van de aanleg van de golfbaan verkocht zal zijn. De exploitatie zal grotendeels gedekt worden uit de contributie van de leden en de greenfees van niet-leden. De raad heeft voorts naar voren gebracht dat grote belangstelling bestaat voor de golfbaan Cromvoirt.
De stelling van [appellante sub 2] dat hiermee, gezien recente berichtgeving over de weinig rooskleurige financiële omstandigheden van de golfindustrie, de rentabiliteit van de golfbaan onvoldoende is onderbouwd, leidt niet tot het oordeel dat een rendabele exploitatie van de golfbaan op deze locatie niet mogelijk zou zijn. De Afdeling neemt daarbij mede in aanmerking dat de berichtgeving waarop [appellante sub 2] zich beroept gebaseerd is op onderzoek op basis van de financiële gegevens van slechts een kwart van de Nederlandse golfondernemingen en niet is aangetoond waarom de resultaten van deze ondernemingen representatief moeten worden geacht voor de in Cromvoirt voorziene golfbaan. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan de financiële en economische uitvoerbaarheid van het plan had moeten twijfelen.
2.4.4. De Afdeling overweegt ten slotte dat, gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening, aan de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzingen strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat andere ontwikkelingen eerst in een later stadium zullen plaatsvinden en niet aannemelijk is gemaakt dat aldus geen goed planologisch afwegingskader zal ontstaan.
2.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Zijlstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011