201012420/1/H2.
Datum uitspraak: 20 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 november 2010 in zaak nr. 10/2466 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: de raad).
Bij besluit van 15 maart 2010 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 18 juni 2010 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 februari 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 10 maart 2011 heeft de rechtbank inlichtingen verschaft.
[appellant] heeft bij brief van 25 maart 2011 desgevraagd een reactie gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 30 maart 2011 en 29 maart 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb, kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] met toepassing van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] de gronden van het beroep niet heeft aangevoerd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij nimmer de brief waarbij de rechtbank hem in de gelegenheid zou hebben gesteld de gronden van zijn beroep aan te voeren (hierna: de maningsbrief), heeft ontvangen.
2.3.1. De rechtbank heeft de maningsbrief niet aangetekend verzonden. De Afdeling heeft de rechtbank verzocht inlichtingen te verschaffen waaruit blijkt dat de maningsbrief naar het juiste adres is verzonden. De rechtbank heeft een afschrift van het 'procedureregister' overgelegd. In dit register is vermeld:
datum start: "03-08-2010"
datum compleet: "07-09-2010"
omschrijving: "herstel verzuim (kruisjes fo"
Uit deze gegevens blijkt dat in het administratiesysteem een brief met datum 3 augustus 2010 met betrekking tot herstel verzuim is geregistreerd. Uit deze gegevens uit het procedureregister kan worden opgemaakt dat de brief van 3 augustus 2010 door de administratie van de rechtbank is aangemaakt, maar niet dat deze brief door de postkamer naar het postadres van de gemachtigde van [appellant] is verzonden. Derhalve kan aan de hand van deze gegevens niet worden vastgesteld of de rechtbank [appellant] in de gelegenheid heeft gesteld het verzuim te herstellen, zodat thans moet worden geoordeeld dat de rechtbank niet met toepassing van artikel 6:6, gelezen in samenhang met artikel 6:5, aanhef en onder d, van de Awb het beroep zonder meer niet-ontvankelijk kon verklaren.
De rechtbank dient alsnog te onderzoeken of [appellant] in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen en hem zonodig daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5. Nu de raad de uitspraak van de rechtbank niet heeft uitgelokt of verdedigd zal de Afdeling de in verband met de behandeling van het hoger beroep bij [appellant] opgekomen proceskosten vaststellen en bepalen dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten. Ook over de proceskostenveroordeling in het beroep in eerste aanleg zal de rechtbank dienen te oordelen.
2.6. De Afdeling ziet aanleiding om te bepalen dat het door [appellant] voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 november 2010 in zaak nr. 10/2466;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten vast op een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro) en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 111,00 (zegge: honderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011