ECLI:NL:RVS:2011:BR2100
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins de Vin
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de inbewaringstelling van een vreemdeling en de toepassing van minder dwingende maatregelen
In deze uitspraak van de Raad van State op 8 juli 2011, betreft het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, die op 18 februari 2011 zijn beroep tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was in vreemdelingenbewaring gesteld op 6 februari 2011, en de rechtbank had geoordeeld dat de minister voor Immigratie en Asiel voldoende gronden had voor deze maatregel. De vreemdeling stelde dat de rechtbank te terughoudend had getoetst of de minister met een lichter middel had moeten volstaan, en dat hij niet in bewaring mocht worden gesteld omdat hij bezig was zijn vertrek vrijwillig te regelen via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).
De Raad van State overwoog dat de rechtbank bij de beoordeling van de inbewaringstelling rekening moest houden met de richtlijn 2008/115/EG, die lidstaten de mogelijkheid biedt om minder dwingende maatregelen toe te passen. De Afdeling bestuursrechtspraak benadrukte dat er geen beoordelingsvrijheid is in de zin dat de minister moet kunnen aantonen dat er geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank had zich te terughoudend opgesteld door niet voldoende te toetsen of de minister zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat in dit geval geen lichter middel kon worden toegepast.
De Raad bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling eerder negen maanden in vreemdelingenbewaring had verbleven onder een alias en zijn identiteit niet had willen prijsgeven. Dit gedrag wekte twijfels over zijn intentie om Nederland te verlaten. De Raad oordeelde dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat in dit geval geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en de rechtbank werd in het gelijk gesteld.