201007559/1/R3.
Datum uitspraak: 13 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bergentheim, gemeente Hardenberg,
de raad van de gemeente Hardenberg,
verweerder.
Bij besluit van 15 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bergentheim, woningbouwplan Muldershoek" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2011, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door W.G.J. Sauer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het plan, dat voorziet in de bouw van een complex met 21 zorgwoningen, heeft vastgesteld. Hij voert aan dat het gebouw een te grote omvang zal hebben voor het historische centrum, waarin het plangebied ligt. Omliggende bebouwing is aanzienlijk lager dan de in het plan toegestane maximale bouwhoogten van 10 tot 14 meter. Hij vreest een ernstige aantasting van zijn privacy. In het plangebied geldt een bebouwingspercentage van 80, waardoor er te weinig ruimte zal resteren voor een groenvoorziening, terwijl de omgeving wordt gekenmerkt door veel groen. Ook hierom past het plan niet in de omgeving. [appellant] vreest als gevolg van het plan een toename van het verkeer, hetgeen tot problemen en onveilige situaties zal leiden. [appellant] voert tevens aan dat een groenstrook had moeten worden opgenomen aan de grens met zijn perceel om overlast van de voorziene parkeerplaatsen te voorkomen.
2.1.1. Uit de aanduidingen "maximale bouwhoogte" en "maximale goot- en bouwhoogte" op de verbeelding volgt dat het plan verschillende maximale bouwhoogten toestaat van 10, 10,5, 13 en 14 meter.
Uit artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1, aanhef en onder d, van de planregels volgt dat het bouwvlak tot 80% mag worden bebouwd. De Afdeling overweegt dat de voorziene bebouwing hiermee weliswaar groter kan worden dan de gemiddelde bebouwing in de omgeving, die wordt gekenmerkt door één of twee bouwlagen met een kap, maar niet zodanig dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het karakter van de omgeving en de stedenbouwkundige kwaliteit niet ernstig zullen worden aangetast. Het betoog faalt.
2.1.2. Ten aanzien van de gevolgen voor het verkeer overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het complex geen ernstige toename van het verkeer tot gevolg zal hebben, nu gelet op artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1, aanhef en onder f, van de planregels, het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 21. Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de omliggende wegen een geringe toename van het verkeer niet kunnen verwerken. Voor zover [appellant] betoogt dat een ontsluiting van het plangebied via de Kanaalweg-West wenselijk is, geeft het aangevoerde geen reden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een ontsluiting via de Stationsweg ook strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.
2.1.3. Voor zover [appellant] betoogt dat in het vorige bestemmingsplan een lagere maximale bouwhoogte was toegestaan voor het plangebied overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De omstandigheid dat de raad de maximale bouwhoogten in het vorige bestemmingsplan destijds heeft verlaagd na inspraakreacties van omwonenden, maakt op zichzelf niet dat de raad in redelijkheid geen hogere maximale bouwhoogten heeft kunnen toestaan in het aan de orde zijnde plan. Verder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het plan niet zal leiden tot een ernstige aantasting van de leefomgeving van [appellant]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het deel van het voorziene complex met een maximale bouwhoogte van 14 meter een klein deel van het gebouw betreft en dat dit deel niet zodanig van omvang is dat dit tot een ernstige aantasting van de privacy van [appellant] zal leiden. Tevens is van belang dat het plan een maximale bouwhoogte van 13 meter toestaat op een afstand van ongeveer 20 meter van het perceel van [appellant] en een maximale bouwhoogte van 10 meter op een kortere afstand van ongeveer 10 meter van het perceel van [appellant], welke afstand in een dorpskern niet ongebruikelijk is. Het betoog faalt.
2.1.4. Ten aanzien van de parkeerplaatsen stelt de Afdeling vast dat aan het hele plangebied de bestemming "Wonen" is toegekend en dat ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder f, van de planregels, de voor "Wonen" aangewezen gronden mede zijn bestemd voor parkeerplaatsen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen reden voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid deze bestemming heeft kunnen toekennen aan het deel van de gronden grenzend aan het perceel van [appellant]. Hierbij is van belang dat niet aannemelijk is dat de voorziene parkeerplaatsen op de grens met zijn perceel zodanige overlast tot gevolg zullen hebben dat dit in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het een beperkt aantal parkeerplaatsen betreft en dat maatregelen mogelijk zijn om eventuele overlast te beperken. Het betoog faalt.
2.2. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011