201012782/1/H3.
Datum uitspraak: 13 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2010 in zaak nr. 10/1263 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel De Baarsjes, thans het dagelijks bestuur van het stadsdeel West.
Bij besluit van 10 augustus 2009 heeft het dagelijks bestuur vergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het splitsen van het eigendomsrecht op het pand aan de [locatie] te Amsterdam in vier appartementsrechten.
Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2010, verzonden op 16 november 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2011.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft als derde belanghebbende een schriftelijke reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2011, waar [appellante], bijgestaan door W.J. [appellante], het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. P. Bröcker, werkzaam bij het stadsdeel, en [vergunninghouder] in persoon, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft het door [appellante] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is. Door het verlenen van een splitsingsvergunning aan [vergunninghouder] wordt het woonrecht noch de woonsituatie van [appellante] aangetast, zodat zij niet rechtstreeks in haar belang wordt getroffen, aldus het dagelijks bestuur.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar woonsituatie niet wordt gewijzigd en dat zij geen belanghebbende is. Zij voert aan dat de splitsingsvergunning is verleend voor een pand in de vrije sector, terwijl haar woning op grond van de puntentelling niet in de vrije sector valt. Zij huurt door de verleende splitsingsvergunning nu een woning in de vrije sector. Voorts wordt zij in haar belang getroffen, omdat het dagelijks bestuur de splitsingsvergunning om verschillende redenen had moeten weigeren, zo stelt zij.
2.3.1. [appellante] huurt een verdieping in het pand waarvoor de splitsingsvergunning is verleend.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen, onder terechte verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2010 in zaak nr.
2010000302/1/H3, dat voor de beoordeling van de vraag of een huurder belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepalend is in hoeverre de splitsingsvergunning van invloed is op zijn woonsituatie. Een splitsingsvergunning voorziet slechts in publiekrechtelijke toestemming om de eigendom van het pand om te zetten in appartementsrechten. Voor zover het betoog van [appellante] ertoe strekt dat haar woning ten onrechte als woning in de vrije sector is aangemerkt, had zij dit bezwaar binnen zes maanden na het afsluiten van de huurovereenkomst naar voren kunnen brengen bij de desbetreffende huurcommissie. De splitsingvergunning is niet bepalend voor het antwoord op de vraag of haar appartement als een woning in de vrije sector kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat haar woonsituatie als huurder niet wordt gewijzigd. Daarmee staat vast dat zij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Aan het betoog dat het dagelijks bestuur de splitsingsvergunning om verschillende redenen had moeten weigeren wordt daarom niet toegekomen.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het dagelijks bestuur het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011