ECLI:NL:RVS:2011:BR1459

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011560/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en brandveiligheid in de woning van appellant te Leidschendam

Op 16 juni 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg het besluit genomen tot toepassing van bestuursdwang met betrekking tot de woning van appellant. Dit besluit, dat op 10 juni 2009 werd genomen, hield in dat er brandbare materialen en papier uit de woning moesten worden verwijderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 17 december 2009 ongegrond verklaard. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Gravenhage, die op 20 oktober 2010 de uitspraak van het college bevestigde.

Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 15 juni 2011 ter zitting heeft behandeld. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat, voerde aan dat de situatie in zijn woning niet gevaarlijk was en dat de rechtbank had miskend dat het college niet kon overgaan tot bestuursdwang. Hij stelde dat de aanwezige materialen geen grote vuurbelasting met zich meebrachten en dat de vluchtwegen niet belemmerd werden.

De Raad van State overwoog echter dat uit het dossier bleek dat er een zeer grote hoeveelheid ongesorteerd papier en ander brandbaar materiaal aanwezig was, wat de vluchtmogelijkheden en het redden van personen bij brand belemmerde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college op 10 juni 2009 tot het toepassen van bestuursdwang kon besluiten, omdat er sprake was van een gevaarzettende situatie. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201011560/1/H1.
Datum uitspraak: 13 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 oktober 2010 in zaak nr. 10/683 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
1. Procesverloop
Op 16 juni 2009 heeft het college het besluit van 10 juni 2009 tot toepassing van bestuursdwang met betrekking tot de woning [locatie] te Leidschendam op schrift gesteld.
Bij besluit van 17 december 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2010, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.A. Koot, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. T. van den Driesche, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.9.1, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (hierna: het Gebruiksbesluit) is het, onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde, verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor:
a. brandgevaar wordt veroorzaakt;
b. melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd;
c. het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd, of
d. het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd.
2.2. Eerst ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] aangevoerd dat de aan [persoon] afgegeven machtiging tot binnentreden in zijn woning geen betrekking had op controles in het kader van het Gebruiksbesluit. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat deze grond niet bij de rechtbank kon worden aangevoerd, kan deze niet leiden tot het daarmee beoogde resultaat.
2.3. Bij brief van 16 juni 2009 heeft het college de op 10 juni 2009 op het perceel uitgevoerde bestuursdwang, inhoudende het verwijderen van (brandbare) materialen en papier uit de woning en het afsluiten en verzegelen van de woning, op schrift gesteld en aan [appellant] bekendgemaakt.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet kon overgaan tot het uitvoeren van bestuursdwang, nu het de situatie in de woning niet in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als gevaarlijk voor de gezondheid en/of veiligheid. Hiertoe voert hij aan dat de in de woning aanwezige materialen geen grote vuurbelasting met zich brengen en deze materialen de vluchtwegen of toegankelijkheid van de woning voor hulpverleners niet belemmeren. Voorts voert hij aan dat met betrekking tot de door de inspecteur van de gemeente geconstateerde gaslucht geen handelingen zijn verricht.
2.4.1. Uit de in het dossier aanwezige stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat in de woning een zeer grote hoeveelheid ongesorteerd papier en ander brandbaar materiaal aanwezig was en dat dit materiaal was opgeslagen op een wijze waarbij het gebruiken van vluchtmogelijkheden en het redden van personen bij brand werd belemmerd. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het college op 10 juni 2009 tot het toepassen van bestuursdwang kon beslissen, nu geen grond bestaat voor het oordeel dat het zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake was van een gevaarzettende situatie voor [appellant] en omwonenden en bij brand een zeer hoge vuurbelasting zou ontstaan, waar zo spoedig mogelijk een einde aan moest komen. Voor zover [appellant] betoogt dat geen handelingen zijn verricht met betrekking tot de geconstateerde gaslucht, wordt overwogen dat uit het inspectierapport van 10 juni 2009 blijkt dat direct na het constateren van een gaslucht de gastoevoer in de woning is afgesloten door de inspecteur van de gemeente. [appellant] heeft, door het enkel stellen dat de hoeveelheid opgeslagen materialen niet omvangrijk was, niet aannemelijk gemaakt dat deze geen brandgevaar opleverde dat onmiddellijk optreden door het college rechtvaardigde. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat het college bij het uitvoeren van de bestuursdwang de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit heeft geschonden en misbruik heeft gemaakt van de hem toekomende bevoegdheid.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011
414.