ECLI:NL:RVS:2011:BR1428

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012208/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van ligplaatsvergunning voor woonboot in Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 3 november 2010 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid, thans Zuid, dat op 17 januari 2008 een vergunning verleende aan een vergunninghouder om met een woonboot ligplaats in te nemen aan een specifieke locatie in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur terecht het bezwaar van de appellant ongegrond verklaarde.

De appellant, die zelf ook een woonark heeft, betoogde dat de vergunninghouder recht had op een ligplaatsvergunning op basis van overgangsrecht en dat het dagelijks bestuur onvoldoende rekening had gehouden met zijn belangen. Hij stelde dat de vergunningverlening aan de vergunninghouder leidde tot verlies van licht, uitzicht en privacy, wat waardevermindering van zijn woonark met zich meebracht. De appellant voerde ook aan dat het dagelijks bestuur niet zorgvuldig had gehandeld bij de besluitvorming en dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat in een ander geval meerdere ligplaatsen naast elkaar waren vergund.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 juli 2011 behandeld. De rechters oordeelden dat het dagelijks bestuur de aanvraag van de vergunninghouder terecht had getoetst aan het bestemmingsplan en de relevante weigeringsgronden in de Verordening op de haven en het binnenwater 2006. De rechtbank had terecht overwogen dat de belangen van de appellant al waren meegenomen in de besluitvorming over het bestemmingsplan. De Afdeling concludeerde dat het dagelijks bestuur de ligplaatsvergunning op juiste gronden had verleend en dat het hoger beroep van de appellant ongegrond was.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De zaak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de toepassing van bestemmingsplannen in vergunningverlening.

Uitspraak

201012208/1/H3.
Datum uitspraak: 13 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 november 2010 in zaak nr. 09/512 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid, thans: Zuid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2008 heeft het dagelijks bestuur aan [vergunninghouder] vergunning verleend om met de [woonboot] ligplaats in te nemen aan de [locatie] te Amsterdam.
Bij besluit van 22 januari 2009 heeft het dagelijks bestuur, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2010, verzonden op 5 november 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 januari 2011.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2011, waar [appellant], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. van Gorsel, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1.2.7 van de Verordening op de haven en het binnenwater 2006 (hierna: de Vhb 2006) kan een vergunning of ontheffing worden geweigerd in geval van strijd met het bestemmingsplan, onverminderd de elders in deze verordening genoemde weigeringsgronden.
Ingevolge artikel 2.3.1, eerste lid, voor zover thans van belang, is het verboden, zonder of in afwijking van een vergunning van het college (lees: het dagelijks bestuur) met een woonboot ligplaats in te nemen. De vergunning is persoons- en vaartuiggebonden.
Ingevolge het tweede lid kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu en de vlotte en veilige doorvaart.
Ingevolge artikel 2.3.2, eerste lid, kan het college nadere regels stellen met betrekking tot registratie en veiligheid.
Ingevolge het tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot afmetingen en met het oog op het milieu en de welstand.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft aan [vergunninghouder] vergunning verleend om met [woonboot] ligplaats in te nemen aan de [locatie 1] aan de waterzijde. [appellant] neemt met zijn [woonark] ligplaats in aan de [locatie 2] aan de walzijde. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan ‘De Pijp 2005’ (hierna: het bestemmingsplan) ter plaatse van de aangevraagde ligplaats voorziet in twee waterkavels voor woonboten, één met een breedte van zeven meter en één met een breedte van vijf meter. De woonark van [appellant] is vijf meter breed en zeventien meter lang. [woonboot] van [vergunninghouder] is vier meter breed en vierentwintig meter lang, zodat deze binnen de waterkavel past. Nu de woonboot van [appellant] echter vier meter van de wal ligt en rekening is gehouden met een afstand van twee meter tussen de beide woonboten, ligt [woonboot] drie meter buiten de waterkavel. Voor deze overschrijding van de waterkavel heeft het dagelijks bestuur aan [vergunninghouder] vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [vergunninghouder] op grond van het overgangsrecht recht heeft op een ligplaatsvergunning voor de Amsteldijk 728B en [vergunninghouder] ten tijde van de inwerkingtreding van het oude bestemmingsplan ‘De Pijp’ in 1990, reeds tweeënhalf jaar ligplaats had ingenomen aan de Amsteldijk 728. Het dagelijks bestuur is bij het vaststellen van de ligplaatsen uitgegaan van verouderde gegevens, omdat [vergunninghouder] met [woonboot] ten tijde van de vergunningverlening in 1998 reeds elf jaar geen ligplaats had ingenomen aan de [locatie 2]. Daarbij heeft het dagelijks bestuur volgens [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het de intentie heeft gehad dat [vergunninghouder] met [woonboot] uiteindelijk weer ligplaats zou moeten nemen aan de [locatie 1]. Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen, nu het mogelijkheden heeft om een ligplaatsvergunning te verlenen voor een andere plaats, en hij door het verlenen van de ligplaatsvergunning aan [vergunninghouder] verlies van licht, uitzicht en privacy op zijn woonark ondervindt, hetgeen waardevermindering meebrengt. Verder heeft hij meer dan dertig jaar alleen ligplaats ingenomen aan de [locatie 2]. Het dagelijks bestuur heeft bij het verlenen van de ligplaatsvergunning aan [vergunninghouder] voor de [locatie 1] geen blijk gegeven van een zorgvuldige besluitvorming, aldus [appellant]. Ten slotte doet [appellant] een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Het dagelijks bestuur heeft volgens hem in een ander geval een ligplaatsvergunning verleend waardoor drie ligplaatsen naast elkaar zijn vergund, terwijl het de aanvraag voor een ligplaatsvergunning van [vergunninghouder] voor de Amsteldijk 728B om die reden heeft afgewezen.
2.3.1. In deze procedure is uitsluitend de vraag aan de orde, of het dagelijks bestuur in redelijkheid ligplaatsvergunning voor de [locatie 1] heeft verleend aan [vergunninghouder]. De aanvraag dient te worden getoetst aan het bestemmingsplan en de overige in de Vhb 2006 genoemde weigeringsgronden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat aan het dagelijks bestuur geen beoordelingsvrijheid toekomt ten aanzien van de door [appellant] gestelde belangen, nu met deze belangen rekening is gehouden bij het vaststellen van het bestemmingsplan. Anders dan [appellant] stelt, zijn de door hem aangehaalde historische ligplaatsgegevens van [woonboot] bij de beoordeling niet van belang, nu het bestemmingsplan ter plaatse van de [locatie 2] voorziet in twee naast elkaar liggende waterkavels en [appellant] rekening had dienen te houden met de mogelijkheid dat op enig moment een aanvraag zou worden ingediend om ligplaats te mogen innemen aan de [locatie 1]. De omstandigheid dat [appellant] meer dan dertig jaar alleen ligplaats heeft ingenomen aan de [locatie 2], maakt dit niet anders. Het betoog van [appellant], dat [vergunninghouder] op grond van het overgangsrecht recht heeft op een ligplaatsvergunning voor de Amsteldijk 728B treft geen doel, aangezien het hier de aanvraag voor de [locatie 1] betreft. Voor zover [appellant] betoogt dat het dagelijks bestuur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het de intentie heeft gehad dat [woonboot] uiteindelijk weer ligplaats zou moeten innemen aan de [locatie 1], levert dit een omstandigheid op die in het kader van deze procedure niet relevant is. Het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel ziet eveneens op het verlenen van een ligplaatsvergunning voor de Amsteldijk 728B, hetgeen hier niet aan de orde is. Nu het dagelijks bestuur de aanvraag heeft getoetst aan de Vhb 2006 en het geldende bestemmingsplan en terecht heeft geoordeeld dat deze niet in de weg staan aan het verlenen van de ligplaatsvergunning, bestaat geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de ligplaatsvergunning aan [vergunninghouder] heeft verleend op onjuiste gronden.
De betogen falen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011
419-697.