201011317/1/H1.
Datum uitspraak: 13 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Enter, gemeente Wierden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 oktober 2010 in zaak nr. 07/978 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wierden.
Bij besluit van 10 september 2004 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen onder meer acht zonder bouwvergunning geplaatste garageboxen op het perceel Dorpsstraat 85 te Wierden (hierna: het perceel) en het strijdige gebruik van deze garageboxen afgewezen.
Bij besluit van 19 juli 2007 heeft het college opnieuw op het bezwaar beslist en het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2010, verzonden op 14 oktober 2010, heeft de rechtbank Almelo (hierna: rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 juli 2007 vernietigd en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2011, waar [appellant A] en [appellant B], in persoon en bijgestaan door mr. H.J. Kastein, advocaat te Zevenaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Pak en H. van Triest, beide werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is H.A.J. Lammertink verschenen.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. [appellant] voert daartoe aan dat de rechtbank bij haar oordeel onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit, dat de verlening van de vrijstelling en bouwvergunning nog niet onherroepelijk is nu daartegen een bezwaarschrift is ingediend.
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet indienen van een verzoek om voorlopige voorziening leidt tot de conclusie dat de rechtsgevolgen in stand moeten blijven.
Ten aanzien van het gebruik betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van particulier gebruik.
2.1.1. De betogen falen. Bij besluit van 11 februari 2008 heeft het college vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van acht garageboxen op het perceel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college ten tijde van de uitspraak niet meer bevoegd was tot handhavend optreden. Het indienen van bezwaar heeft geen schorsende werking. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 maart 2005 in zaak nr.
200405956/1) is het college niet bevoegd om handhavend op te treden ter zake van het bouwen zonder de vereiste vergunning, indien ten tijde van belang de bouwvergunning niet is geschorst. Gelet hierop is, anders dan [appellant] stelt, niet van belang dat nog niet is beslist op het bij de Afdeling ingestelde beroep van [appellant] tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Enter".
Particulier gebruik van de garageboxen is toegelaten, aangezien dat rechtstreeks voortvloeit uit de vrijstelling en de bouwvergunning. De rechtbank heeft terecht voldoende onderzocht geacht, dat het college geen aanwijzing behoefde te zien voor de conclusie dat een van de garageboxen bedrijfsmatig wordt gebruikt.
2.2. [appellant] betoogt verder dat het verlenen van de bouwvergunning leidt tot een planologisch onwenselijke situatie. Daartoe voert hij aan dat de garageboxen slechts via een smalle weg worden ontsloten.
2.2.1. Het betoog faalt. In deze zaak staan de inhoudelijke bezwaren tegen de bouwvergunning niet ter discussie. Deze kunnen in de procedure tegen de bouwvergunning aan de orde komen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011