ECLI:NL:RVS:2011:BR1415

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011582/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwvoorschriften en dwangsom bij illegale overkapping

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen ongegrond werd verklaard. Het college had op 1 september 2009 een dwangsom opgelegd aan [appellante] om een illegaal gebouwde overkapping op haar perceel in Tubbergen te verwijderen. De overkapping, met een oppervlakte van ongeveer 123 m², was zonder de vereiste bouwvergunning gerealiseerd en stond al circa 25 jaar op het perceel.

Na het besluit van het college om het bezwaar van [appellante] ongegrond te verklaren, heeft de rechtbank op 20 oktober 2010 de uitspraak gedaan dat het beroep van [appellante] ongegrond was. [appellante] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij betoogde dat er concreet zicht op legalisering van de overkapping zou moeten zijn, omdat deze bij de herziening van het bestemmingsplan een positieve bestemming had moeten krijgen. De rechtbank had volgens [appellante] niet onderkend dat het college zijn recht op handhaving had verwerkt door het tijdsverloop en het niet daadkrachtig optreden tegen de overkapping.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het voornemen om de ontheffing en bouwvergunning te weigeren rechtens onhoudbaar was. De enkele mededeling van een ambtenaar dat de overkapping in het bestemmingsplan zou worden opgenomen, was niet voldoende om te concluderen dat er een rechtens te honoreren verwachting bestond. Ook het betoog van [appellante] over het tijdsverloop werd verworpen, omdat dit op zichzelf geen bijzondere omstandigheid vormde om van handhavend optreden af te zien.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201011582/1/H1.
Datum uitspraak: 13 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Tubbergen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 20 oktober 2010 in zaak nr. 10/460 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2009 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom, voor zover hier van belang, gelast de overkapping op het perceel [locatie] te Tubbergen (hierna: het perceel) te verwijderen.
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2010, verzonden op 21 oktober 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door drs. M.H.J.R. Hesselink, en het college, vertegenwoordigd door C.I. Migchielsen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De overkapping heeft een oppervlakte van ongeveer 123 m² en staat circa 25 jaar op het verder onbebouwde perceel.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
2.3. De overkapping is in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet zonder de daartoe vereiste bouwvergunning gerealiseerd en in stand gelaten. Het college was derhalve bevoegd tot handhavend optreden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van concreet zicht op legalisering omdat de overkapping bij de integrale herziening van het bestemmingsplan van een positieve bestemming had moeten worden voorzien, waarna daarvoor bouwvergunning zou kunnen worden verleend.
2.5.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het voornemen de ontheffing en bouwvergunning te weigeren rechtens onhoudbaar is. De omstandigheid dat een ambtenaar voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" te kennen zou hebben gegeven dat de overkapping in het bestemmingsplan zou worden opgenomen, betekent, wat daar ook van zij, niet dat sprake is van een rechtens te honoreren verwachting dat deze positief zou worden bestemd. Er is geen sprake van een toezegging van het daartoe bevoegde bestuursorgaan, in dit geval de gemeenteraad.
2.6. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ingevolge tijdsverloop en het niet daadkrachtig optreden tegen de aanwezigheid van de overkapping, zijn recht op handhaving heeft verwerkt.
2.6.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2009 in zaak nr.
200901487/1, terecht overwogen dat het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur daarvan, geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien. De omstandigheid dat verscheidene handhavingsmaatregelen uiteindelijk niet zijn geëffectueerd, kan niet leiden tot het oordeel dat [appellante] er gerechtvaardigd op heeft kunnen vertrouwen dat het college niet meer handhavend zou optreden tegen de overkapping op het perceel.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011
17-713.