ECLI:NL:RVS:2011:BR1394

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007855/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Grote bedrijven' en ontheffingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan 'Grote bedrijven' dat op 3 juni 2010 door de raad van de gemeente Bergeijk is vastgesteld. [appellant], wonend te Westerhoven, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State. Hij stelt dat de ontheffingsmogelijkheid voor het vergroten van bouwpercelen tot meer dan 5.000 m² ten onrechte niet voor zijn perceel is toegepast. [appellant] voert aan dat er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het plan, omdat hij geen uitnodiging heeft ontvangen voor de commissievergadering van 11 mei 2010. Daarnaast betoogt hij dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat andere bedrijven in Bergeijk wel onder het bestemmingsplan vallen.

De raad van de gemeente Bergeijk verdedigt zich door te stellen dat het niet-agrarische bedrijf van [appellant] zich in het buitengebied bevindt en dat dit niet vergelijkbaar is met de bedrijventerreinen waarop het bestemmingsplan betrekking heeft. De raad stelt dat bedrijven met een bouwperceel groter dan 5.000 m² alleen op bestaande bedrijventerreinen ruimtelijk en stedenbouwkundig inpasbaar zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 juni 2011 behandeld en concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet van toepassing is op het perceel van [appellant].

De Afdeling overweegt dat de raad het gemeentelijke beleid voor grote bedrijven als leidraad heeft gehanteerd en dat bedrijven met een bouwperceel groter dan 5.000 m² zich in principe op het regionale bedrijventerrein dienen te vestigen. De Afdeling oordeelt dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet-agrarische bedrijven met een bouwperceel groter dan 5.000 m² niet in het buitengebied passen. Het beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201007855/1/R3.
Datum uitspraak: 13 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Westerhoven, gemeente Bergeijk,
en
de raad van de gemeente Bergeijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Grote bedrijven" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2011.
2. Overwegingen
2.1. Het plan, dat een zogenoemd parapluplan betreft, herziet een aantal bestemmingsplannen ten aanzien van de maximale toegestane oppervlakte van bouwpercelen voor bedrijven. Aan deze plannen wordt een ontheffingsmogelijkheid toegevoegd, waarbij het college van burgemeester en wethouders onder voorwaarden aan bedrijven een ontheffing kan verlenen voor het vergroten van het bouwperceel tot meer dan 5.000 m².
2.2. [appellant], wiens bedrijfsperceel aan de [locatie] in Westerhoven in het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" ligt, stelt dat deze ontheffingsmogelijkheid ten onrechte niet voor zijn perceel van toepassing is verklaard. Hij voert als procedureel bezwaar aan dat door het niet versturen van een uitnodiging voor de commissievergadering van 11 mei 2010 sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het plan. Verder betoogt hij dat in strijd wordt gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, nu zijn bedrijf niet onder de werking van het bestemmingsplan is gebracht en andere bedrijven in Bergeijk wel. De raad stelt ten onrechte dat bedrijven in het buitengebied niet voor de ontheffingsmogelijkheid in aanmerking kunnen komen. Het bestemmingsplan had ook van toepassing moeten worden verklaard op het bestemmingsplan "Buitengebied 1996".
2.3. De raad stelt dat het niet-agrarische bedrijf van [appellant] is gevestigd in het buitengebied. De locatie is ruimtelijk niet vergelijkbaar met de bedrijventerreinen, waar het plan betrekking op heeft. Buiten een bedrijventerrein wordt de mogelijkheid tot het vergroten van het bouwperceel afzonderlijk beoordeeld. Voorts betoogt de raad dat het bedrijf zich niet leent voor een opname in het plan, omdat niet-agrarische bedrijven met een bouwperceel groter dan 5.000 m² alleen op bestaande bedrijventerreinen ruimtelijk en stedenbouwkundig inpasbaar zijn.
2.4. Ingevolge artikel 2 van de planregels heeft het plan betrekking op de in artikel 3 genoemde vigerende bestemmingsplannen.
Met artikel 3 is beoogd dat het college van burgemeester en wethouders onder voorwaarden aan bedrijven een ontheffing kan verlenen voor het vergroten van het bouwperceel tot meer dan 5.000 m².
Artikel 3 wordt aan de voorschriften van de genoemde bestemmingsplannen toegevoegd. Het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" is niet genoemd.
2.5. Het perceel van [appellant] heeft in het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" de bestemming "Niet-agrarische bedrijven en/of functies".
Ingevolge artikel 2.5, onderdeel A, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden die zijn aangewezen als "Niet-agrarische bedrijven en/of functies" bestemd voor de handhaving van de bestaande bedrijven en/of functies conform de "Staat van niet-agrarische bedrijven en/of functies", met een verwijzing naar de bijlage bij dit artikel.
In de bijlage bij artikel 2.5 is voor het perceel Braambos 26 een maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van 400 m² opgenomen.
2.6. Ten aanzien van het procedurele bezwaar overweegt de Afdeling dat, in overeenstemming met artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), een ieder gedurende de zienswijzetermijn in de gelegenheid is gesteld om zienswijzen omtrent het ontwerpplan naar voren te brengen en dat [appellant] van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt. Dat [appellant] geen uitnodiging heeft gekregen voor de commissievergadering van 11 mei 2010, leidt niet tot het oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten, nu uit de Wro, de Algemene wet bestuursrecht, noch enige andere wettelijke bepaling de verplichting voortvloeit om hem in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze toe te lichten. Het betoog faalt.
2.7. Uit de plantoelichting volgt dat de raad het gemeentelijke beleid voor grote bedrijven, opgenomen in de "StructuurvisiePlus Gemeente Bergeijk" (hierna: StructuurvisiePlus), als leidraad voor het opstellen van het voorliggende plan heeft gehanteerd. Centraal staat hierin dat bedrijven met een bouwperceel groter dan 5.000 m² zich in principe dienen te vestigen op het regionale bedrijventerrein, dat gerealiseerd wordt in de gemeente Bladel. Zolang het vergroten van een bouwperceel tot meer dan 5.000 m² naar aard, schaal en functie echter binnen de gemeente Bergeijk past, kan er een uitzondering worden gemaakt. Om voor deze regeling in aanmerking te komen, is, voor zover hier van belang, het noodzakelijk dat het een op een bedrijventerrein gevestigd bedrijf in de gemeente Bergeijk betreft.
Gelet op de in de StructuurvisiePlus gestelde voorwaarde dat een bedrijf op een bedrijventerrein gevestigd dient te zijn om in aanmerking te kunnen komen voor de ontheffing, hetgeen ook volgt uit artikel 3 van de planregels, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hem genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het bedrijf van [appellant], in tegenstelling tot de andere bedrijven in de wel in het plan genoemde bestemmingsplannen, zich niet bevindt op een bedrijventerrein.
Voor zover [appellant] betoogt dat bedrijven in het buitengebied ten onrechte buiten de werking van het plan zijn gehouden door het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" niet op te nemen in artikel 3 van de planregels, wordt voorts overwogen dat bedrijven met een bouwperceel groter dan 5.000 m² volgens het provinciale beleid, zoals vervat in de "Handleiding voor ruimtelijke plannen, bedrijventerreinen, kantoren, voorzieningen en detailhandel", worden beschouwd als bedrijven die vanwege hun schaal niet passen in de landelijke regio. Nu het gemeentelijke beleid, neergelegd in de StructuurvisiePlus, overeenstemt met dit provinciale beleid, de raad gebonden is aan het gemeentelijke beleid en er geen reden is voor afwijking hiervan, overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet-agrarische bedrijven met een bouwperceel groter dan 5.000 m² ruimtelijk en stedenbouwkundig niet in het buitengebied passen en derhalve het plan terecht niet van toepassing heeft verklaard op het bestemmingsplan "Buitengebied 1996".
2.8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011
459-709.