ECLI:NL:RVS:2011:BR1392

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007918/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg en permanente bewoning

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg" dat op 31 mei 2010 door de raad van de gemeente Tilburg is vastgesteld. Appellant, die sinds 1984 permanent woont in een woning die onder de bestemming "Bos" met de functieaanduiding "recreatiewoning" valt, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Hij betoogt dat de raad ten onrechte deze bestemming heeft vastgesteld, omdat permanente bewoning niet is toegestaan. Appellant stelt dat hij in 1987 een persoonsgebonden gedoogbeschikking heeft gekregen voor permanente bewoning en dat het toekennen van een bestemming die permanente bewoning mogelijk maakt, geen negatieve gevolgen zal hebben voor het gebied. De raad heeft echter in zijn verweerschrift aangegeven dat het toestaan van permanente bewoning in strijd is met het gemeentelijk beleid, dat gericht is op de bescherming van het boslandschap en terughoudendheid bij verstedelijking. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 juni 2011 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellant als de raad vertegenwoordigd waren. De Afdeling overweegt dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het toestaan van permanente bewoning leidt tot verstedelijking en dat de belangen van appellant niet zwaarder wegen dan het gemeentelijk beleid. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen bestemming toe te kennen die permanente bewoning mogelijk maakt. Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201007918/1/R3.
Datum uitspraak: 13 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Tilburg (hierna in enkelvoud: [appellant]),
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.U. van der Zee, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J. Beex, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bos" met de functieaanduiding "recreatiewoning" aan de [locatie] heeft vastgesteld, nu permanente bewoning ter plaatse niet is toegestaan. Hij voert aan dat een bestemming die permanente bewoning mogelijk maakt in de rede ligt, nu hij deze woning sinds 1984 permanent bewoont en hem hiervoor in 1987 een persoonsgebonden gedoogbeschikking is verleend. Het toekennen van een dergelijke bestemming zal geen verstening van het gebied tot gevolg hebben, nu de woning aan de rand van het bos ligt in de nabijheid van woonwijken en reeds het uiterlijk heeft van een woonhuis. Andere recreatiewoningen liggen op grote afstand en hebben een zodanig ander uiterlijk dat voor precedentwerking niet hoeft te worden gevreesd. De raad heeft zijn belangen niet voldoende meegewogen en heeft onzorgvuldig gehandeld. Hij voert verder aan dat de motivering niet deugdelijk is, voor zover de raad heeft gewezen op de aanwezigheid van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) in het plangebied omdat het perceel niet tot de EHS behoort en de EHS derhalve niet zal worden aangetast door het toestaan van permanente bewoning. [appellant] voert tenslotte aan dat nu op de gronden van de voormalige gemeentewerf, gelegen naast zijn perceel, woningbouw mogelijk zal worden gemaakt, geen reden bestaat om woningbouw niet ook op zijn perceel mogelijk te maken.
2.1.1. Aan de woning aan de [locatie] is de bestemming "Bos" met de functieaanduiding "recreatiewoning" toegekend.
Uit artikel 7, lid 7.1, onder 7.1.2, onder c, van de planregels volgt dat de ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning" voor "Bos" aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de aanwezigheid van een recreatiewoning.
Onder een recreatiewoning wordt ingevolge artikel 1, onder 1.115, van de planregels begrepen een woning bestemd voor niet-permanente bewoning.
In het voorheen geldende bestemmingsplan "Voorzieningengebied De Blaak" had het perceel de bestemming "Bosgebied". Deze bestemming liet het gebruik van de woning voor permanente bewoning niet toe. Op 9 oktober 1987 heeft het college van burgemeester en wethouders een persoonsgebonden gedoogbeschikking verleend voor permanente bewoning, waaruit volgt dat [appellant] sinds 1984 permanent ter plaatse woont, en dit gebruik wordt gedoogd voor zover het [appellant] betreft.
2.1.2. De Afdeling overweegt dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het toestaan van permanente bewoning door middel van een daartoe strekkende bestemming ertoe leidt dat ook anderen dan [appellant] de recreatiewoning permanent mogen bewonen. Een bestemming die permanente bewoning mogelijk maakt is voorts in strijd met het gemeentelijk beleid, waaraan de raad in beginsel is gebonden. Dit beleid, vervat in de Structuurvisie Bredaseweg, is gericht op handhaving, bescherming en kwaliteitsverbetering van het boslandschap en op terughoudendheid bij ingrepen die verstedelijking van het gebied kunnen meebrengen. De raad heeft het toestaan van permanente bewoning ter plaatse in redelijkheid kunnen aanmerken als verstedelijking. Onder de gegeven omstandigheden heeft de raad geen aanleiding hoeven te zien voor het toekennen van een bestemming die permanente bewoning van de recreatiewoning mogelijk maakt. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van het uiterlijk en de ligging van zijn woning rechtvaardigt evenmin een bestemming die permanente bewoning mogelijk maakt. De gestelde omstandigheid dat in de omgeving geen andere, vergelijkbare recreatiewoningen liggen, wat daar verder ook van zij, leidt niet tot het oordeel dat van het beleid diende te worden afgeweken.
Anders dan [appellant] betoogt, is de raad bij de vaststelling van het plandeel er niet van uitgegaan dat de woning in de EHS staat en dat uitsluitend deze ligging een beletsel zou zijn voor de door [appellant] gewenste bestemming.
Ten aanzien van de gronden van de voormalige gemeentewerf stelt de Afdeling vast dat deze in het voorliggende plan zijn bestemd als "Bedrijfsdoeleinden", welke bestemming geen woningbouw toestaat. Ter zitting heeft de raad verklaard dat geen ruimtelijke besluitvorming heeft plaatsgevonden die woningbouw ter plaatse mogelijk maakt.
Met de belangen van [appellant] is voorts rekening gehouden doordat aan de woning de aanduiding "recreatiewoning" is toegekend en hij deze woning permanent mag bewonen op grond van voormelde gedoogbeschikking. Niet is gebleken dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht had moeten toekennen aan het belang van [appellant] bij de door hem gewenste bestemming.
2.1.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011
459-715.