ECLI:NL:RVS:2011:BR1388

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102546/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan De Zuidlanden, plandeel Wiarda te Leeuwarden

Op 4 juli 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "De Zuidlanden, plandeel Wiarda" dat op 29 november 2010 door de raad van de gemeente Leeuwarden was vastgesteld. De verzoekers, de Vereniging voor Dorpsbelang Goutum en de Vereniging Milieudefensie, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft de verzoeken op 8 juni 2011 ter zitting behandeld, waar de verzoekers en de raad van de gemeente Leeuwarden vertegenwoordigd waren.

De voorzitter overweegt dat het bestemmingsplan voorziet in de bouw van ongeveer 300 woningen nabij Goutum, als onderdeel van een groter woningbouwproject van 6.500 woningen. De verzoekers betogen dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld, omdat dit zou leiden tot het verlies van een waardevol weidevogelgebied en onvoldoende compensatie zou bieden. Milieudefensie stelt bovendien dat het milieueffectrapport verouderd is en dat er geen behoefte is aan de voorziene woningen.

De raad van de gemeente Leeuwarden verdedigt het besluit door te stellen dat er voldoende compensatie is geregeld via het provinciale compensatiebeleid en dat de Flora- en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. De voorzitter concludeert dat de verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de compensatie onvoldoende is en dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met het provinciaal beleid. Daarom ziet de voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en wijst de verzoeken af. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

201102546/2/R4.
Datum uitspraak: 4 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. de vereniging Vereniging voor Dorpsbelang Goutum (hierna: Dorpsbelang), gevestigd te Goutum, gemeente Leeuwarden,
2. de vereniging Vereniging Milieudefensie (hierna: Milieudefensie), gevestigd te Amsterdam,
verzoeksters,
en
de raad van de gemeente Leeuwarden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2010 heeft de raad van de gemeente Leeuwarden het bestemmingsplan "De Zuidlanden, plandeel Wiarda" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer Dorpsbelang bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2011, en Milieudefensie bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2011, beroep ingesteld.
Tevens hebben Dorpsbelang en Milieudefensie de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Milieudefensie heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 juni 2011, waar Dorpsbelang, vertegenwoordigd door drs. J. Takkebos, Milieudefensie, vertegenwoordigd door J. van der Meer, en de raad, vertegenwoordigd door ir. J. de Boer en bijgestaan door mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van gedeputeerde staten van Fryslân, vertegenwoordigd door drs. S.B. Bouma.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan maakt deel uit van de woningbouwlocatie De Zuidlanden ten zuiden van Leeuwarden, waar gefaseerd ongeveer 6.500 woningen zullen worden gebouwd. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 300 woningen nabij de kern Goutum. Voor zover de verzoeken tevens zijn gericht tegen de in het plan voorziene vaarverbinding, ontbreekt een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, nu ter zitting door de raad is gesteld dat met de aanleg daarvan voorlopig geen aanvang zal worden gemaakt.
2.3. Dorpsbelang en Milieudefensie betogen dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld en beogen met hun verzoeken onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding hiervan te voorkomen. Zij voeren aan dat door de voorziene woningbouw een waardevol weidevogelgebied verloren zal gaan en dat niet is voorzien in voldoende compensatie hiervoor. Verder stellen zij dat de compenserende maatregelen te onzeker zijn.
Milieudefensie voert aan dat het voor het project De Zuidlanden gemaakte milieueffectrapport (hierna: MER) zodanig verouderd is dat dit niet aan het plan ten grondslag had mogen worden gelegd en dat hierin ten onrechte het meest milieuvriendelijke alternatief ontbreekt. Milieudefensie voert verder aan dat er geen behoefte is aan de voorziene woningen en dat het leefgebied van meer- en watervleermuizen wordt aangetast.
Dorpsbelang voert aan dat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan vanwege de aanwezigheid van de grutto, de bittervoorn, de kleine modderkruiper en het vetje in het plangebied.
2.4. De raad stelt dat met het provinciale compensatiebeleid uit het streekplan Fryslân 2007 (hierna: het streekplan) voldoende rekening is gehouden. Daarbij wijst de raad erop dat het streekplan niet rechtstreeks bindend voor hem is. Omdat compensatie van het weidevogelgebied dat verloren zal gaan binnen het eigen grondgebied niet mogelijk is, is in overleg met de provincie Fryslân ter compensatie door de raad een aanzienlijk bedrag in het Provinciale Fonds voor investeringen in het weidevogelbeheer gestort. Volgens de raad heeft hij zich er ten tijde van de vaststelling van het plan voldoende van vergewist dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal beleid en dat er ook voldoende concreet zicht is op waar en in welke omvang de compensatie voor de ingreep in het weidevogelgebied zal plaatsvinden. In dit verband verwijst de raad naar de brief van het college van gedeputeerde staten aan het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden van 13 juli 2010, waarin door het eerstgenoemde college is aangegeven dat de geboden compensatie in overeenstemming is met de door hem vastgestelde regels met betrekking tot compensatie voor weidevogels en naar de brief van 28 september 2010, waarin door het college van gedeputeerde staten is gesteld dat met de storting van de compensatiebijdrage in het Weidevogelfonds de raad aan de compensatieverplichtingen heeft voldaan en dat reeds is gestart met het afsluiten van weidebeheercontracten met eigenaren van gronden die zijn opgenomen in het in opdracht van de provincie door het ecologisch onderszoeksbureau Altenburg& Wymenga op 10 maart 2010 uitgebrachte rapport "Compensatie voor weidevogels in het kader van ontwikkelingen rond Leeuwarden" (A&W rapport 1324). In dit rapport staat dat uit de analyse van de eisen waaraan gebieden moeten voldoen om te dienen als compensatie voor een duurzame vitale weidevogelpopulatie en de potentieel beschikbare gebieden rond Leeuwarden blijkt dat er voldoende mogelijkheden zijn in de ruime omgeving van de stad (in een straal van 4 km of meer) om deze compensatie ook daadwerkelijk te realiseren. Verder voert de raad aan dat voor dit plan geen verplichting bestond een MER te maken en dat er in de planperiode voldoende behoefte zal zijn aan de voorziene woningen. Verder staat de Ffw niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het plan, aangezien de werkzaamheden zullen plaatsvinden buiten het broedseizoen van de grutto en de bittervoorn, de kleine modderkruiper en het vetje niet in het plangebied voorkomen. Tot slot stelt de raad dat, nu de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing is, artikel 1.9 van deze wet met zich brengt dat de beroepsgrond van Dorpsbelang ten aanzien van de weidevogels niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en dan ook niet tot schorsing hiervan, aangezien dit belang niet tot de belangen van Dorpsbelang behoort.
2.5. Ten aanzien van de aantasting van het weidevogelgebied en de compensatie hiervan overweegt de voorzitter dat, gelet op de door de raad gestorte bijdrage, in het provinciale compensatiefonds en voorts in aanmerking genomen dat gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting inzichtelijk is gemaakt op welke gronden de compensatie zal gaan plaatsvinden en dat in het kader van het weidevogelvriendelijk beheer van deze gronden overeenkomsten met de grondeigenaren zijn dan wel op korte termijn zullen worden gesloten, Dorpsbelang en Milieudefensie niet aannemelijk hebben gemaakt dat de voorziene compensatie zodanig gering is dat op voorhand zou moeten worden geoordeeld dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het provinciale compensatiebeleid. Verder acht de voorzitter aannemelijk dat voor de compensatie voldoende gronden beschikbaar zijn.
2.6. Voorts overweegt de voorzitter, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010, in zaaknr.
200902833/1/R1, dat de broedplek van de grutto buiten het broedseizoen niet onder de reikwijdte van het begrip nest als neergelegd in artikel 11 van de Ffw valt. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden, hetgeen door de raad is verklaard, staat de Ffw in zoverre niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg.
2.7. De voorzitter stelt, gelet op artikel 5.3 van de Chw, vast dat op dit plan, dat voorziet in de bouw van meer dan 20 woningen, artikel 1.9 van de Chw van toepassing is. Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van de raad dat artikel 1.9 van de Chw aan schorsing van het bestreden besluit op grond van de bezwaren van Dorpsbelang over het weidevogelgebied en de grutto in de weg staat echter in het kader van deze procedure geen bespreking.
2.8. De voorzitter ziet in de bezwaren ten aanzien van het MER voor het project De Zuidlanden, de behoefte aan de woningen en de overige genoemde diersoorten geen aanleiding voor het oordeel dat er zodanige gebreken aan het plan kleven, dat deze in de hoofdzaak tot de conclusie zullen leiden dat het bestreden besluit hierom niet in stand zal kunnen blijven.
2.9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken dienen te worden afgewezen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2011
459.