ECLI:NL:RVS:2011:BR0560

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103998/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • M.W. Wijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Sparta-locatie Bermweg

Op 7 februari 2011 heeft de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel het bestemmingsplan "Sparta-locatie Bermweg" vastgesteld. De Stichting 400 meter Kunstijsbaan Capelle aan den IJssel heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 9 juni 2011 behandeld. De Stichting betoogde dat het bestemmingsplan financieel niet uitvoerbaar is en dat er geen exploitatieplan is vastgesteld. De raad verwees naar een arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage waarin werd geoordeeld dat de gemeente de erfpacht rechtsgeldig heeft opgezegd en dat de vordering tot schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzitter oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat het plan financieel niet uitvoerbaar zou zijn. De Stichting stelde dat er behoefte is aan de ijsbaan en dat zij al kosten heeft gemaakt, maar de voorzitter oordeelde dat dit niet betekende dat de raad het bestemmingsplan niet mocht vaststellen. De voorzitter concludeerde dat de Stichting niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan, omdat zij geen grondexploitatieovereenkomst heeft en geen eigenaar is van gronden in het plangebied. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201103998/2/R4.
Datum uitspraak: 27 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting 400 meter Kunstijsbaan Capelle aan den IJssel, gevestigd te Capelle aan den IJssel,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Sparta-locatie Bermweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2011, beroep ingesteld.
Voorts heeft de Stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 juni 2011, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter], bijgestaan door C.A. Rekkers, en de raad, vertegenwoordigd door T. Clementina-Bricen en drs. J.M. Meijer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bestemmingen "Recreatie" en "Verkeer" voor de gronden aan de Bermweg in het Schollebos te Capelle aan den IJssel. Daarmee wordt beoogd een verplaatsing van de Sparta Rugby, Cricket en Jeu de Boules-verenigingen vanuit sportpark Couwenhoek naar onderhavige locatie mogelijk te maken.
2.3. De Stichting komt op tegen de in het plan opgenomen wijziging van de in het voorgaande plan "Stadsdeelpark Herziening II" gegeven bestemming die het realiseren van een ijsbaan op deze locatie mogelijk maakte. De Stichting stelt dat zij in een vergevorderd stadium van planning van de realisering van de ijsbaan was, waartoe reeds grondwerkzaamheden hadden plaatsgevonden en een paalfundering was aangebracht. De Stichting betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet verzekerd is. Daarbij wijst de Stichting erop dat de gemeente Capelle aan den IJssel haar nog een aanzienlijk bedrag verschuldigd is in verband met de afwikkeling van de beëindigde erfpachtovereenkomst tussen de Stichting en de gemeente. Voorts betoogt de Stichting dat ten onrechte geen exploitatieplan is vastgesteld.
2.4. De raad heeft gewezen op het arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 15 juni 2006 (LJN: AX9126) waarin is beslist dat de gemeente de erfpacht bij exploot van 29 oktober 2001 rechtsgeldig heeft opgezegd. In het arrest is tevens beslist dat de vordering tot schade die is geleden door de opzegging van het erfpachtcontract en de aanzegging tot ontruiming, niet voor toewijzing in aanmerking komt.
2.5. De raad heeft toegelicht dat bij raadsbesluit van 15 februari 2010 is besloten het benodigde krediet voor de ontwikkeling van onderhavig plan vast te stellen. Gelet hierop ziet de voorzitter vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat het plan financieel niet uitvoerbaar zal zijn. Voor zover de Stichting stelt dat de kosten van de uitvoering van dit plan moeten worden terugverdiend door nieuwbouwwoningen op de huidige locatie van de Spartaverenigingen aan de Couwenhoek te realiseren en deze realisering onzeker is, acht de voorzitter, wat daar ook van zij, niet aannemelijk geworden dat onderhavig plan anderszins niet gefinancierd zal kunnen worden door de gemeente. In de stelling van de Stichting dat de gemeente nog een aanzienlijk bedrag aan haar dient te vergoeden in verband met de erfpachtafwikkeling, ziet de voorzitter, wat daar ook van zij, voorshands evenmin aanleiding om aan te nemen dat het bestemmingsplan financieel niet uitvoerbaar moet worden geacht.
2.6. Voor zover de Stichting verder aanvoert dat er behoefte bestaat aan de ijsbaan en dat zij reeds veel kosten heeft gemaakt ten behoeve van de realisatie daarvan, maakt dit naar voorlopig oordeel van de voorzitter niet dat de raad onderhavig bestemmingsplan niet mocht vaststellen. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat niet tot realisering van de ijsbaan op onderhavige locatie is gekomen, waarbij volgens het arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 15 juni 2006 mede van belang is geweest dat de Stichting tekortschoot in de realisatieverplichting daartoe. Voorts heeft de raad gemotiveerd uiteengezet waarom onderhavig plan op deze locatie aanvaardbaar kan worden geacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad in redelijkheid heeft kunnen stellen dat een groene sportlocatie een minder grote ruimtelijke impact heeft dan de in het voorgaande plan voorziene kunstijsbaanaccomodatie, nu de sportvelden open worden gerealiseerd en aansluiten bij het aanwezige Schollebos.
2.7. Voor zover het verzoek van de Stichting is gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), overweegt de voorzitter als volgt.
Ingevolge artikel 6.12, tweede lid, van de Wro, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een dergelijk besluit.
Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zou de Stichting niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij de desbetreffende onderdelen van het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat de Stichting geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro heeft gesloten met betrekking tot gronden in het plangebied, de Stichting geen eigenaar is van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van de Stichting die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van een exploitatieplan. Dat de Stichting toen zij de gronden in erfpacht had daarop grondwerkzaamheden heeft verricht en een paalfundering heeft aangebracht, kan voorshands niet als een zodanig belang worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande verwacht de voorzitter dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat de Stichting niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro en dat het beroep van de Stichting in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2011
444.