201103390/2/R3.
Datum uitspraak: 27 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Valkenswaard, en anderen,
2. [verzoeker sub 2A en [verzoeker sub 2B, beiden wonend te Dommelen, gemeente Valkenswaard, en [verzoeker sub 3], wonend te Valkenswaard,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard,
verweerder.
Bij besluit van 1 februari 2011 heeft het college het uitwerkingsplan ""Lage Heide Natuur"" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2011, en [verzoekers sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2011, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brieven als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekers sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 juni 2011, waar [verzoeker sub 1] en anderen, bij monde van [verzoeker sub 1], [verzoekers sub 2], bij monde van [verzoeker sub 2A], en het college, vertegenwoordigd door drs. L.A.F. Vorster, ing. C.J.J.A. Sandkuijl en ing. J.A.W.M. Loeffen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting verschenen het waterschap De Dommel, vertegenwoordigd door ir. H. Zigterman en mr. S. Leijdens, beiden werkzaam bij het waterschap.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Voor zover het college stelt dat het beroep van [verzoekers sub 2], voor zover ingediend door [verzoeker sub 2C], niet-ontvankelijk is, nu [verzoeker sub 2C] geen zienswijze heeft ingebracht tegen het ontwerp van het uitwerkingsplan, overweegt de voorzitter dat het beroep mede is ingediend door [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en hij een zienswijze heeft ingebracht tegen het ontwerp. Derhalve laat de voorzitter de vraag of het beroep, voor zover ingediend namens [verzoeker sub 2C], ontvankelijk is in het midden, nu reeds aanleiding bestaat voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van [verzoekers sub 2].
2.3. Het uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan ""Valkenswaard-Zuid"" (hierna: het bestemmingsplan), dat bij uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2009, in zaak nr. <a href=""http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=scb%2BM0w%2FgtE%3D"">200800772/1</a>, grotendeels in rechte onaantastbaar is geworden. Het uitwerkingsplan, voor zover hier van belang, is een uitwerking van gronden met de bestemming ""Natuur - uit te werken (N-U)"" en strekt ertoe een gebied in te richten als waterbergingsgebied. Daartoe wordt een groene waterkering/oeverwal met bijbehorende waterhuishoudkundige kunstwerken aangelegd.
Het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen
2.4. [verzoeker sub 1] en anderen betogen dat aan hun percelen ten onrechte de dubbelbestemming ""Waterberging"" is toegekend en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan te voorkomen. Zij voeren aan dat hun gronden ten gevolge van de gestuurde waterberging vaker onder water zullen komen te staan dan thans door natuurlijke overstroming het geval is.
2.4.1. In het uitwerkingsplan is aan een gedeelte van de percelen van [verzoeker sub 1] en anderen de bestemming ""Natuur 1 (N1)"" en de dubbelbestemming ""Waterberging"" toegekend. In het bestemmingsplan is aan de percelen van [verzoeker sub 1] en anderen de bestemming ""Natuur - uit te werken (N-U)"" toegekend. Ingevolge artikel 16.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor ""Natuur - uit te werken (N-U)"" aangewezen gronden bestemd voor een waterbergings- of inundatiegebied. De voorzitter overweegt dat, gelet op het voor dit onderdeel in rechte onaantastbare bestemmingsplan, de inrichting van het gebied als waterbergingsgebied als zodanig als een gegeven moet worden beschouwd. De daaruit voortvloeiende gevolgen moeten worden geacht bij het bestemmingsplan reeds te zijn afgewogen. Met dit uitwerkingsplan wordt voor deze gronden voldaan aan de verplichting tot uitwerking van het bestemmingsplan. In deze procedure kan slechts de invulling van de uitwerkingsplicht aan de orde komen. [verzoeker sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de gekozen invulling zodanig is dat aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening. Daartoe overweegt de voorzitter als volgt.
2.4.2. Voor zover [verzoeker sub 1] en anderen stellen dat de in artikel 1.51 van de planregels gegeven omschrijving van extensief agrarisch medegebruik het agrarisch gebruik van hun percelen te ingrijpend beperkt en erop wijzen dat maïsteelt niet meer is toegestaan, overweegt de voorzitter dat mogelijk bestaand gebruik van de gronden van [verzoeker sub 1] en anderen voor maïsteelt, gelet op artikel 30 van de voorschriften van het bestemmingsplan, onder de werking van het gebruiksovergangsrecht mag worden voortgezet en dat in zoverre geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Ten aanzien van het betoog van [verzoeker sub 1] en anderen dat ten onrechte een deel van de Kromstraat is opgenomen in het uitwerkingsplan en volgens hen de hele Kromstraat buiten het plangebied moet worden gelaten, wordt overwogen dat het deel van de Kromstraat waar zij op doelen in het uitwerkingsplan is opgenomen, omdat dit in het bestemmingsplan de uit te werken bestemming ""Natuur - uit te werken (N-U)"" heeft gekregen. Aan het overige deel van de Kromstraat in het bestemmingsplan is een verkeersbestemming toegekend. Het bestemmingsplan voorziet bij recht in de nieuwe aansluiting van de Kromstraat op de rotonde Luikerweg/Zuidelijke randweg. Het deel van de Kromstraat dat buiten het uitwerkingsplan ligt en de nieuwe aansluiting hebben in het bestemmingsplan een verkeersbestemming met de aanduiding ""langzaam verkeersroute"" gekregen. Deze aanduiding staat evenwel in deze procedure niet ter beoordeling. In het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. In hetgeen [verzoeker sub 1] en anderen overigens hebben aangevoerd ziet de voorzitter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek van [verzoekers sub 2]
2.6. [verzoekers sub 2] vrezen dat hun gronden door het uitwerkingsplan vaker onder water zullen komen te staan en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding hiervan te voorkomen. Zij voeren onder meer aan dat het uitwerkingsplan ten onrechte is vastgesteld, terwijl het reconstructieplan ""Boven-Dommel"" niet onherroepelijk is.
2.6.1. Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a en e, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor ""Natuur - 2 (N2)"" aangewezen gronden bestemd voor waterhuishoudkundige waarden, agrarische vormen van natuurbeheer en/of extensief agrarisch medegebruik.
Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder j, zijn de op de plankaart voor ""Natuur - 2 (N2)"" aangewezen gronden bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder (onderdelen van) voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water in directe aansluiting op en tot maximaal 15 m uit de dubbelbestemming ""Waterkering"".
In het bestemmingsplan is aan de gronden van [verzoekers sub 2] de bestemming ""Natuur - uit te werken (N-U)"" toegekend.
Ingevolge artikel 16.1, aanhef en onder h, van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor ""Natuur - uit te werken (N-U)"" gronden bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen.
2.6.2. Voor zover [verzoekers sub 2] betogen dat het uitwerkingsplan niet had mogen worden vastgesteld omdat voormeld reconstructieplan niet onherroepelijk zou zijn, overweegt de voorzitter, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2010, in zaak nr. <a href=""http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=g6ofNHgh2Ew%3D"">200807643/1/R1</a>, dat de procedure over dit reconstructieplan en de correctieve herziening hiervan, voor zover hier van belang, is afgerond en dat uit deze uitspraak volgt dat tegen de werking en de begrenzing van de waterbergingsgebieden in het kader van het reconstructieplan geen rechtsmiddelen konden worden aangewend. Daarbij is er op gewezen dat rechtsbescherming in het kader van de waterbergingsgebieden wordt geboden op het niveau van het bestemmingsplan. In dit kader overweegt de voorzitter dat Van der Heiden en anderen tegen het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan ""Valkenswaard-Zuid"" rechtsmiddelen hebben aangewend en dat hun beroep gedeeltelijk ongegrond is verklaard bij genoemde uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2009. Het besluit omtrent goedkeuring, voor zover het betreft de plandelen met de uit te werken bestemming ""Natuur - uit te werken (N-U)"", waarop het uitwerkingsplan is gebaseerd, is niet vernietigd. Gelet op het voor dit onderdeel in rechte onaantastbare bestemmingsplan moet de inrichting van het gebied als waterbergingsgebied als zodanig als een gegeven worden beschouwd. De daaruit voortvloeiende gevolgen zijn bij het bestemmingsplan reeds afgewogen. Met het uitwerkingsplan wordt voor deze gronden voldaan aan de verplichting tot uitwerking van het bestemmingsplan. In deze procedure kan slechts de invulling van de uitwerkingsplicht aan de orde komen. [verzoekers sub 2] hebben naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat de gekozen invulling van de uit te werken bestemming ""Natuur - uit te werken (N-U)"", voor zover het betreft hun gronden, aanleiding geeft voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. In hetgeen [verzoekers sub 2] overigens hebben aangevoerd ziet de voorzitter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2011