201000235/1/M3.
Datum uitspraak: 6 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en anderen, alle gevestigd te Herwen, gemeente Rijnwaarden,
de raad van de gemeente Rijnwaarden,
verweerder.
Bij besluit van 3 november 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Herwen, Ficoterrein 2008" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 4 februari 2010.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2011, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door mr. H.J. Kastein, advocaat te Zevenaar, en de raad, vertegenwoordigd door A.B. Schenk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting MVO Projecten, vertegenwoordigd door J.W. Bracco-Gartner, bijgestaan door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in een herinrichting van een deel van het bedrijventerrein aan de Nijverheidstraat te Herwen ten behoeve van woningbouw.
2.2. [appellante] en anderen voeren aan dat de raad ten onrechte alleen met [belanghebbende] in overleg is getreden naar aanleiding van de inspraakreacties op het voorontwerp van het bestemmingsplan. Volgens [appellante] en anderen is de afstand van het bedrijfsperceel van [belanghebbende] tot aan de bestaande woning aan de Nijverheidstraat 10 en de nieuw te bouwen woningen niet kritischer dan hun situatie.
2.2.1. Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan, waarop zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. Deze procedure is gevolgd. Het bieden van inspraak en het voeren van overleg met belanghebbenden maken geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Of voorafgaand overleg met [appellante] en anderen heeft plaatsgevonden, kan daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
2.3. [appellante] en anderen stellen dat zij in hun bedrijfsvoering worden beperkt doordat op te korte afstand woningen mogelijk worden gemaakt. Zij voeren aan dat de raad voor hun bedrijven is uitgegaan van een onjuiste milieucategorie als bedoeld in de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) en daarmee tevens van een onjuiste richtafstand. Volgens [appellante] en anderen moet worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van de bedrijfspercelen in plaats van de feitelijke aanwezige activiteiten. Zij wijzen daartoe op de VNG-brochure. In dit verband voeren [appellante] en anderen aan dat de raad ten onrechte niet het stappenplan uit de VNG-brochure heeft doorlopen. Bovendien vallen de bedrijven buiten het plangebied zodat van een indeling geen sprake kan zijn, aldus [appellante] en anderen. Voorts voeren zij aan dat niet vast staat dat de bestaande bedrijfswoningen aan de Nijverheidstraat 9 en 10 geluidgevoelige objecten in de zin van de Wro zijn en dat deze bedrijfswoningen krachtens artikel 6.15 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer niet beschermd worden ten opzichte van de bedrijven.
2.3.1. In paragraaf 3.2.4 van de plantoelichting is ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Hieruit volgt dat de raad aansluiting heeft gezocht bij de richtafstanden die in de VNG-brochure worden aanbevolen.
In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een aanbevolen afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder van de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Het bedrijfstype textielveredeling wordt ingedeeld in categorie 3.1 waarvoor een richtafstand van 50 m tot woningen wordt geadviseerd bij het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Indien de omgeving is aan te merken als een 'gemengd gebied’, kunnen de richtafstanden volgens de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd. Niet in geschil is dat de omgeving is aan te merken als een 'gemengd gebied’, waardoor een richtafstand van 30 m van toepassing is. Ten aanzien van de bedrijfspercelen van [appellante] en anderen wordt aan deze richtafstand niet voldaan.
Volgens de plantoelichting bestaan de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten van [appellante] en anderen evenwel alleen uit de opslag en het transport van kleding en winkelmateriaal. Dit bedrijfstype wordt ingedeeld in categorie 2 waarvoor een richtafstand van 10 m tot woningen wordt geadviseerd bij het omgevingstype 'gemengd gebied’. In hetgeen [appellante] en anderen aanvoeren ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft kunnen uitgaan van de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat volgens stap 3 van het stappenplan van de VNG-brochure van de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten kan worden uitgegaan indien de milieuzones de gewenste woningbouwlocatie overlappen.
Ten aanzien van de bedrijfspercelen van [appellante] en anderen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] volgt uit de plantoelichting dat wordt voldaan aan de richtafstand van 10 m.
Wat betreft het bedrijfsperceel van [appellante] en anderen aan de [locatie 3] volgt uit de plantoelichting dat niet wordt voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand van 10 m. Ter zitting is aan de hand van de plankaart vastgesteld dat deze afstand tussen de grens van het bedrijfsperceel tot de dichtst bij gelegen te realiseren woningen ongeveer 8 m bedraagt en dat het bedrijfsperceel direct grenst aan de bij deze woningen behorende tuinen. De Afdeling overweegt dat de raad geen inzicht heeft geboden in de vraag of deze in het plan voorziene beperkte afstand tussen de meest nabijgelegen nieuwe woningen en de grens van het bedrijfsperceel van [appellante] en anderen aan de [locatie 3] voldoende is om ter plaatse van de nieuwe woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren en of [appellante] en anderen hierdoor niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
2.4. [appellante] en anderen betogen dat het onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van de geplande woningen door de bedrijfsactiviteiten van de omliggende bedrijven niet representatief is. Daartoe voeren zij aan dat ten onrechte niet wordt uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van hun bedrijfspercelen.
2.4.1. Uit het rapport 'Geluidbelasting bouwplan woningen terrein Fico te Herwen' van 3 april 2008 van Buijvoets bouw- en geluidsadvisering volgt dat voor de bedrijven van [appellante] en anderen is uitgegaan van het bedrijfstype textielveredeling. Nu hiermee is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van de bedrijfspercelen van [appellante] en anderen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] en anderen aanvoeren geen grond voor het oordeel dat het onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van de geplande woningen door de bedrijfsactiviteiten van de omliggende bedrijven niet representatief is.
2.5. [appellante] en anderen voeren aan dat het bestemmingsplan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Volgens [appellante] en anderen is de raad bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen ten onrechte niet uitgegaan van de vigerende parkeerkencijfers van de stichting CROW. In dit verband voeren zij aan dat ook indien de in het gemeentelijk beleid opgenomen norm van 1,5 van toepassing is, het bestemmingsplan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
2.5.1. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan voorziet in 70 parkeerplaatsen. Uit de toelichting bij het plan alsmede het verhandelde ter zitting volgt dat voor het vaststellen van het aantal benodigde parkeerplaatsen de gemeentelijke parkeernorm is gehanteerd. Met het hanteren van een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning is door de raad een parkeerbehoefte berekend van 69 parkeerplaatsen. Daarbij is de raad uitgegaan van het in het bestemmingsplan voorziene aantal van 46 nieuwe woningen. Niet is gebleken dat de raad deze parkeernorm niet in redelijkheid heeft mogen hanteren. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat op dit moment feitelijk maximaal 40 woningen kunnen worden gerealiseerd nu eerst na toepassing van de in artikel 3.4.1 van de planregels neergelegde wijzigingsbevoegdheid de bouw van 6 extra woningen mogelijk is. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
2.6. [appellante] en anderen betogen dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende rekening is gehouden met de in het plangebied mogelijk voorkomende beschermde diersoorten.
2.6.1. De vraag of voor de uitvoering van het plan een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) nodig is, en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.6.2. In april 2008 is door Econsultancy bv een quickscan uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport 'Quickscan flora en fauna nijverheidstraat 10, 12 en 14 te Herwen gemeente Rijnwaarden' van 21 april 2008. Uit dit rapport volgt dat de beplanting op de onderzoekslocatie onderkomen biedt aan algemene broedvogels. Volgens het rapport kan over het algemeen schade aan broedvogels worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten of geheel buiten het broedseizoen uit te voeren. In dit verband volgt uit het rapport dat met betrekking tot het slopen van de loods door het laten uitvoeren van een controle op de aanwezigheid van een broedgeval of door de werkzaamheden in de winter uit te voeren kan worden voorkomen dat verstoring van broedvogels plaatsvindt. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is volgens het rapport niet vereist. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezige flora en fauna de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
2.7. Met betrekking tot de overige beroepsgronden hebben [appellante] en anderen zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen en de mondelinge toelichting op de zienswijzen op de hoorzitting van 16 september 2009. In de zienswijzennota is ingegaan op deze zienswijzen. [appellante] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen onjuist zou zijn.
2.8. Het beroep is, gezien hetgeen in 2.3.1 is overwogen, gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 3 november 2009 dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemmingen "Wonen" en "Tuin", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart. Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rijnwaarden van 3 november 2009, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemmingen "Wonen" en "Tuin", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Rijnwaarden tot vergoeding van bij [appellante] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Rijnwaarden aan [appellante] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011