201009048/1/V6.
Datum uitspraak: 6 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Leiderdorp,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 augustus 2010 in zaak nr. 09/26826 in het geding tussen:
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de raad).
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft de raad een aanvraag van [bedrijf] om verlening van een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van het verrichten van arbeid als administratief medewerker door [appellante] (hierna: de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2009 heeft de raad het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 juni 2009 vernietigd en de raad opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de raad gedane verzet gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 29 juni 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.G. Evers, juridisch adviseur, en de raad, vertegenwoordigd door J.J.M. van den Boogaard, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting bij de Afdeling heeft de raad aangevoerd dat [appellante] geen belang meer heeft bij het hoger beroep, aangezien [bedrijf] sinds 16 februari 2010 niet meer bestaat. [appellante] heeft verklaard dat zij ongeveer drie maanden vóór de zitting nog telefonisch contact met [bedrijf] heeft gehad, maar verder niets weet over het al dan niet bestaan van [bedrijf].
2.2. Hetgeen [appellante] met haar hoger beroep nastreeft, een inhoudelijke bestuurlijke heroverweging van de afwijzing van de aanvraag, kan daarmee niet worden bereikt.
Uit informatie van de Kamer van Koophandel blijkt dat met betrekking tot [bedrijf] in het handelsregister de aantekening 'rechtspersoon is ontbonden of verplaatst' is opgenomen en dat [bedrijf] de registratie in het handelsregister met ingang van 16 februari 2010 heeft beëindigd wegens "opheffing algemeen". De conclusie is derhalve dat [bedrijf] thans niet meer bestaat. Als gevolg hiervan kan [appellante] met de beoogde vernietiging van de uitspraak van de rechtbank - en uiteindelijk de herroeping van het besluit van 12 mei 2009 - niet meer bereiken dat vervulling van enige arbeidsplaats bij [bedrijf] mogelijk is. Nu van enig ander belang bij het hoger beroep niet is gebleken moet worden geoordeeld dat [appellante] geen belang meer heeft bij de beoordeling van het hoger beroep.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. H.G. Sevenster, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011