ECLI:NL:RVS:2011:BR0487

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010506/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding ontslagkosten door Participatiefonds

In deze zaak heeft de stichting Spaarnesant, gevestigd te Haarlem, beroep ingesteld tegen de afwijzing van het Participatiefonds om de kosten van ontslag van een werknemer ten laste van het Participatiefonds te laten komen. Het Participatiefonds had op 7 januari 2010 de aanvraag van de stichting afgewezen, omdat niet was voldaan aan de inspanningsverplichting zoals vastgelegd in het Reglement Participatiefonds. De stichting had geen bewijs overgelegd waaruit bleek dat zij een passende functie had gezocht of een aanbod tot outplacement had gedaan. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 24 september 2010, heeft de stichting beroep ingesteld bij de Raad van State, waar de zaak op 26 mei 2011 ter zitting is behandeld.

De Raad van State overwoog dat de stichting niet had aangetoond dat zij aan de vereisten voldeed die in het Reglement zijn gesteld. De stichting had weliswaar een mondeling aanbod tot outplacement gedaan, maar dit was niet schriftelijk bevestigd, wat in strijd was met de eisen van het Reglement. De Raad van State benadrukte dat het aan de stichting was om de benodigde gegevens en bescheiden te overleggen, en dat de verscherpte eisen voor het overleggen van een offerte vanaf het schooljaar 2009-2010 waren ingevoerd om de zekerheid van een reëel aanbod te waarborgen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het Participatiefonds terecht had besloten de aanvraag tot vergoeding af te wijzen, omdat de stichting niet had voldaan aan de inspanningsverplichting. Het beroep van de stichting werd ongegrond verklaard en de uitspraak van het Participatiefonds werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201010506/1/H2.
Datum uitspraak: 6 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Spaarnesant, gevestigd te Haarlem,
appellante,
en
het bestuur van het Participatiefonds (hierna: Participatiefonds),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2010 heeft het Participatiefonds de aanvraag van de stichting om de kosten als gevolg van het ontslag van [werknemer] ten laste te laten komen van het Participatiefonds afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2010 heeft het Participatiefonds het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2010, beroep ingesteld.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2011, waar het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. H.P. Coppens, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4.4 van het Reglement Participatiefonds voor de Expertisecentra voor het schooljaar 2009-2010 (hierna: Reglement) wordt bij elke melding beoordeeld of aan het in artikel 4.1 gestelde is voldaan. Indien blijkt dat onvoldoende uitvoering is gegeven aan de activiteiten genoemd in het artikel dat op het ontslag van toepassing is, wordt het vergoedingsverzoek afgewezen. Het bevoegd gezag heeft tal van mogelijkheden en instrumenten van personeelsbeleid die gericht zijn op het voorkomen van een beroep op een werkloosheidsregeling. Omdat niet voor iedere soort ontslag eenzelfde inspanning kan worden verwacht, is bij iedere ontslaggrond zoals gesteld in de artikelen 7 tot en met 11, aangegeven aan welke eisen het bevoegd gezag dient te voldoen.
De inspanningsverplichting is in categorieën ondergebracht. In de categorie hier van belang, categorie IV-A, welke ziet op het ontslag uit een vast dienstverband, behelst de inspanningsverplichting
1. extern een passende functie zoeken (indien aangesloten, gebruik maken van een mobiliteitscentrum/arbeidspool, zoeken bij een ander bevoegd gezag, of buiten het onderwijs); en
2. (vervallen)
3. voormelding dreigend ontslag bij het Participatiefonds; of
4. aanbieden van outplacement (outplacement vervangt de inspanningen 1 tot en met 3 van deze categorie).
Ingevolge artikel 4.4.1 wordt bij de categorieën I, II, III en IV in alle gevallen schriftelijk bewijs gevraagd.
In de categorie hier van belang, categorie IV-A, onder 4, wordt als bewijsstuk geaccepteerd een afschrift van de brief aan betrokkene waarin het aanbod tot het inschakelen van een outplacementbureau wordt gedaan, in combinatie met een afschrift van een door een outplacementbureau uitgebrachte offerte. Op deze wijze wordt de meeste zekerheid verkregen dat het inderdaad een reëel en substantieel aanbod van outplacement betreft.
Ingevolge artikel 6.1 kan een vergoedingsverzoek alleen worden toegewezen indien het ontslag is verleend met inachtneming van het gestelde in artikel 7 tot en met 11 en wanneer tevens is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4.
Ingevolge artikel 6.3 wordt een vergoedingsverzoek afgewezen indien niet is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4.
2.2. De stichting heeft per 1 augustus 2009 het vaste dienstverband met werknemer [werknemer] beëindigd. Dit ontslag heeft de stichting bij het Participatiefonds gemeld met het verzoek om de kosten die daaruit voortvloeien ten laste van het Participatiefonds te brengen.
Het Participatiefonds heeft dit verzoek bij besluit van 7 januari 2010 afgewezen, omdat niet is voldaan aan de inspanningsverplichting van categorie IV-A. De stichting heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij een passende functie bij een ander bevoegd gezag of buiten het onderwijs heeft gezocht, dan wel een aanbod tot outplacement heeft gedaan.
2.3. De stichting heeft, voor zover thans van belang, in bezwaar aangevoerd dat zij een mondeling aanbod tot outplacement heeft gedaan dat door [werknemer] is afgewezen, waarna de stichting het niet meer opportuun vond om dit aanbod schriftelijk te herhalen.
Het Participatiefonds heeft bij besluit van 24 september 2010 het bezwaar ongegrond verklaard. Het heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat bij het aanbieden van outplacement een afschrift van het schriftelijk aanbod van outplacement en een offerte van een outplacementbureau zijn bijgevoegd. Door de stichting is evenmin schriftelijk bewijs overgelegd van de stelling dat dit aanbod van outplacement mondeling aan [werknemer] is gedaan.
2.4. De stichting betoogt dat zij met de brief van 9 juli 2009 wel het schriftelijk bewijs heeft overgelegd. In deze brief is vermeld dat onderdeel van de gemaakte afspraken is dat [werknemer] heeft afgezien van een aanbod voor outplacement. Hieruit blijkt volgens de stichting dat een aanbod tot outplacement is gedaan.
Voorts heeft de stichting in beroep een door [werknemer] ondertekende verklaring overgelegd waarin zij verklaart dat haar mondeling een aanbod tot outplacement is gedaan. De stichting stelt deze verklaring eerst in beroep te hebben overgelegd, omdat haar pas na kennisneming van het besluit op bezwaar duidelijk was welke stukken zij diende over te leggen om aannemelijk te maken dat sprake was van een aanbod tot outplacement.
2.4.1. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient de aanvrager de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. In artikel 4.4.1, in samenhang gelezen met artikel 4.4, van het Reglement is bepaald dat met betrekking tot outplacement als bewijsstuk wordt geaccepteerd een afschrift van de brief aan betrokkene waarin het aanbod tot het inschakelen van een outplacementbureau wordt gedaan, in combinatie met een afschrift van een door een outplacementbureau uitgebrachte offerte. Het was, gelet op artikel 4:2 van de Awb en artikel 4.4.1 van het Reglement, aan de stichting om bij de aanvraag de vereiste gegevens te overleggen. Ter zitting heeft het Participatiefonds toegelicht dat de verscherpte eis tot het overleggen van een offerte vanaf het jaar 2009-2010 in het Reglement is opgenomen, omdat op deze wijze de meeste zekerheid wordt verkregen dat een reëel en substantieel aanbod van outplacement is gedaan.
Voor zover de stichting al zou moeten worden gevolgd in haar betoog dat zij ook op andere wijze dan door overlegging van een offerte aannemelijk kan maken dat een reëel en substantieel aanbod tot outplacement is gedaan, blijkt uit de brief van 9 juli 2009 als ook uit de schriftelijke verklaring van [werknemer] slechts dat een aanbod is gedaan, niet dat het aanbod substantieel en reëel als bedoeld in artikel 4.4.1 van het Reglement is.
Het Participatiefonds heeft zich, gelet op de overgelegde stukken, dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de inspanningsverplichting van artikel 4.4.1, onder categorie IV-A. Het Participatiefonds heeft daarom de aanvraag tot vergoeding op grond van artikel 6.1 en 6.3 van het Reglement terecht afgewezen.
2.5. Het beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011
362-705.