201012693/1/H2.
Datum uitspraak: 6 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Harmelen, gemeente Woerden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 november 2010 in zaak nr. 10/71 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Woerden.
Bij besluit van 20 juli 2009 heeft het college aan [appellant] een vergoeding voor het leerlingenvervoer van zijn [dochter] voor het schooljaar 2009-2010 toegekend ten bedrage van € 960.
Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 november 2010, verzonden op 17 november 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 januari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2011, waar het college, vertegenwoordigd door C. de Heer, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) verstrekt het college ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
Ingevolge het derde lid eerbiedigt de regeling de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school.
Ingevolge het vierde lid voorziet de regeling erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is.
Ingevolge het dertiende lid zijn het zevende tot en met negende lid en het elfde lid niet van toepassing op leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
Ingevolge artikel 1, onder f, van de Verordening leerlingenvervoer 2009 (hierna: de Verordening 2009) wordt onder afstand verstaan de afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt de bekostiging van de vervoerskosten toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
Ingevolge artikel 9 wordt met inachtneming van artikel 3 bekostiging verstrekt van de kosten van het vervoer over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en:
a. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, of
b. een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a. bedoelde samenwerkingsverband, indien vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder a.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, verstrekt het college aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, kan het college, indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en bekostiging voor het college de goedkoopste wijze van vervoer is, de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.
Ingevolge het derde lid verstrekt het college, indien toestemming is verleend, aan de ouders die een of meer leerlingen vervoeren of laten vervoeren, ongeacht de aanwezigheid of doelmatigheid van openbaar vervoer, in alle gevallen per gezin een kilometervergoeding van 3,3 maal het normbedrag voor de vergoeding voor het gebruik van een eigenmotorvoertuig of bromfiets indien het openbaar vervoer wel doelmatig is, afgeleid van de Reisregeling Binnenland.
Ingevolge artikel 29 kan het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingzorg, de commissie van begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
2.2. Het college heeft aan [appellant] met toepassing van de in artikel 29 van de Verordening neergelegde hardheidsclausule een vergoeding van € 0,30 toegekend voor het schooljaar 2009-2010, uitgaande van twee maal de afstand van huis naar school.
2.3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte de Verordening 2009 van toepassing heeft geacht vanwege het ontbreken van overgangsrecht. Uitgangspunt is dat het college het recht dient toe te passen, zoals dat luidt ten tijde van het besluit. Niet in geschil is dat ten tijde van het besluit van 20 juli 2009 de Verordening 2009 in werking was getreden. Nu in de Verordening 2009 geen bepaling is opgenomen op grond waarvan het college toepassing had moeten geven aan de voordien geldende verordening, heeft de rechtbank terecht de Verordening 2009 van toepassing geacht. Weliswaar heeft het college niet beslist binnen de in artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag, maar de Verordening 2009 was reeds voor het verstrijken van die termijn van toepassing, zodat de Afdeling daarin geen aanleiding ziet het besluit om die reden te vernietigen. Dat [appellant] daardoor een lagere vergoeding ontvangt dan wanneer het besluit was genomen voor inwerkingtreding maakt dat niet anders.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het college dat de school "De Meander" in De Meern niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is, niet onjuist en derhalve artikel 27 ten onrechte niet van toepassing heeft geacht. Daartoe voert hij aan dat de dichterbij gelegen scholen geen passend onderwijs kunnen bieden aan een kind met een verstandelijke handicap. [appellant] heeft evenwel geen belang bij dit betoog, nu uit de Verordening blijkt dat het college aan [appellant] eenzelfde vergoeding heeft toegekend als het zou hebben gedaan op grond van artikel 27 van de Verordening, zodat toepassing van artikel 27 van de Verordening niet kan leiden tot een hogere vergoeding.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vergoeding van € 0,30 niet onredelijk is, nu dit er op neer komt dat hem voor twee keer in plaats van voor vier keer per dag een vergoeding wordt toegekend. Daartoe voert hij aan dat de toegekende vergoeding in strijd is met de strekking van artikel 4, dertiende lid, van de WPO.
2.5.1. Het betoog slaagt niet. Het college heeft als vaste gedragslijn dat twee maal de afstand wordt vergoed tegen een vergoeding van € 0,30 per kilometer. Het college heeft toegelicht dat het om hem moverende redenen ter zake van groepsvervoer bewust heeft gekozen voor een uniforme vergoeding die enigszins soberder is, dan die welke in de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse gemeenten is neergelegd. Binnen de grenzen die de wet stelt, mag het college dat doen. Anders dan [appellant] stelt is de Verordening noch de toepassing daarvan door het college in strijd met artikel 4, dertiende lid, van de WPO, nu het college geen toets naar afstand tussen huis en school, leeftijd van de leerling of inkomen en financiële draagkracht van de ouders heeft aangelegd. Ook bestaat geen grond voor het oordeel dat de vergoeding zodanig laag is, dat sprake is van een beperking van het vervoer van [dochter] naar school. De rechtbank is dan ook terecht tot de slotsom gekomen dat het college de vergoeding voor het jaar 2009-2010 heeft kunnen vaststellen op € 960. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011