ECLI:NL:RVS:2011:BQ9644

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008915/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland inzake uitwerkingsplan Het Lint Lookwest-Noord

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland op 17 augustus 2010 het uitwerkingsplan "Partiële herziening uitwerkingsplan Het Lint Lookwest-Noord" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend in de gemeente Midden-Delfland, op 10 september 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer, nadat een meervoudige kamer de zaak had verwezen. Tijdens de zitting op 7 juni 2011 waren zowel de appellant als een vertegenwoordiger van het college aanwezig.

De appellant betwist het plan, omdat het volgens hem een groter bouwvolume op het perceel toelaat dan eerder was toegestaan. Hij stelt dat het bouwplan pas na de inwerkingtreding van het uitwerkingsplan bekend werd en dat de hoogte en het volume van de te bouwen woning zijn privacy aantasten. Het college daarentegen verdedigt het plan door te wijzen op een reeds verleende onherroepelijke bouwvergunning en stelt dat de privacy van de appellant niet onevenredig wordt aangetast.

De Raad van State overweegt dat het college bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met de eerder verleende bouwvergunning en dat de bouwmogelijkheden die door deze vergunning zijn gecreëerd, rechtmatig zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 29 juni 2011.

Uitspraak

201008915/1/R1.
Datum uitspraak: 29 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Midden-Delfland,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2010 heeft het college het uitwerkingsplan "Partiële herziening uitwerkingsplan Het Lint Lookwest-Noord" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door P. van Hofwegen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [partij].
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een partiële herziening van het uitwerkingsplan "Het Lint Lookwest-Noord" (hierna: het uitwerkingsplan). Met het plan wordt voorzien in een herziening van de planregels en de verbeelding van het uitwerkingsplan voor het perceel [locatie] te [plaats].
2.2. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan. Hiertoe voert hij aan dat het plan een groter bouwvolume op het perceel toelaat dan volgens het uitwerkingsplan is toegelaten. Het is volgens [appellant] niet van belang dat het bouwplan voor het perceel reeds bij het opstellen van het ontwerpuitwerkingsplan goedgekeurd was door het college, aangezien het bouwplan hem pas bekend geworden is nadat het uitwerkingsplan in werking was getreden. Voorts voert [appellant] aan dat als gevolg van het plan de te bouwen woning op het perceel te hoog zal zijn en een te groot bouwvolume zal hebben waardoor zijn privacy zal worden aangetast.
2.3. Het college voert aan dat voor een bouwplan op het perceel een inmiddels onherroepelijke bouwvergunning is verleend. Voorts voert het college aan dat in het uitwerkingsplan reeds een groter bouwvolume was toegestaan voor grotere kavels, maar dat het bouwplan om verscheidene redenen nog niet mogelijk werd gemaakt in het uitwerkingsplan. Volgens het college zal de privacy van [appellant] als gevolg van het plan niet onevenredig worden aangetast.
2.4. Ingevolge artikel 3.1, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Lookwest-Noord", mag op de in dat artikel bedoelde gronden het bouwen uitsluitend plaatsvinden overeenkomstig de door het college van gedeputeerde staten goedgekeurde uitwerking van het desbetreffende plangedeelte door het college van burgemeester en wethouders, dan wel overeenkomstig een in voorbereiding zijnde uitwerking van het desbetreffende plangedeelte met voorafgaande verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten.
Ingevolge artikel 3, lid 2.2, van de regels van het uitwerkingsplan, voor zover thans van belang, is op de voor "Wonen" aangewezen gronden bebouwing toegestaan onder de voorwaarden:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens moet- uitgezonderd bijgebouwen- minimaal 2 meter bedragen;
g. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 600 m3; indien het perceel een oppervlakte heeft van ten minste 650 m2, is een inhoud van maximaal 750 m3 toegestaan. Vanaf een kaveloppervlakte van 1000 m2 mag de inhoud van de woning hieraan gelijk gesteld worden, met een maximum van 1500 m3.
Ingevolge artikel 2 van de planregels wordt aan artikel 3, lid 2.2.g. de volgende zin toegevoegd "Op de kavel gelegen aan de [locatie] mag de inhoud van de woning maximaal 1200 m3 bedragen".
Blijkens de verbeelding van het plan, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 2.2, van de regels van het uitwerkingsplan is de maximale bouwhoogte voor het bouwvlak op het perceel 10,5 meter en de maximale goothoogte 6,1 meter.
2.5. Bij besluit van 16 maart 2010 heeft het college vooruitlopend op het plan krachtens artikel 3.1, vierde lid, laatste zinsnede, van de voorschriften van het voormelde bestemmingsplan een bouwvergunning verleend voor een bouwplan op het perceel [locatie]. In de procedure tot verlening van deze bouwvergunning diende het college alle betrokken belangen af te wegen. Tegen de voormelde bouwvergunning is geen beroep ingesteld en daarmee is de voormelde bouwvergunning in rechte onaantastbaar geworden. Met het plan is beoogd om hetgeen met de voormelde bouwvergunning ter plaatse mogelijk is gemaakt, planologisch vast te leggen. Onder deze omstandigheid sluit de afweging die het college bij de vaststelling van het plan heeft moeten maken nauw aan bij de afweging die in de procedure tot verlening van de voormelde bouwvergunning moest worden gemaakt. De bouwmogelijkheden die mogelijk zijn gemaakt door de verleende bouwvergunning zijn onherroepelijk geworden en moeten derhalve voor rechtmatig worden gehouden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college in dit geval een andere afweging had moeten maken, nu het plan niet verschilt van hetgeen de bouwvergunning mogelijk maakt en [appellant] niet heeft gesteld dat er ten tijde van de vaststelling van het plan een verandering van omstandigheden was ten opzichte van het besluit tot verlening van de bouwvergunning.
2.6. Voor zover [appellant] ter zitting heeft verzocht om een tegemoetkoming in de schade die hij zal lijden als gevolg van het plan overweegt de Afdeling dat in deze procedure niet ter beoordeling staat of het college [appellant] een tegemoetkoming moet toekennen in de schade die hij mogelijk zal lijden als gevolg van het plan. Dit kan aan de orde komen in het kader van een aanvraag op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening om tegemoetkoming voor schade als gevolg van het plan, in te dienen bij het college binnen 5 jaar nadat het plan in rechte onaantastbaar is geworden.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011
270-703.