ECLI:NL:RVS:2011:BQ9635

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011561/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • R.J.R. Hazen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag om ouderbijdrage buiten invordering te stellen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 22 oktober 2010 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanvraag van [appellante] aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) om de door haar verschuldigde ouderbijdrage buiten invordering te stellen. Het LBIO had deze aanvraag op 10 maart 2009 afgewezen, waarna het bezwaar van [appellante] op 10 juni 2009 ongegrond werd verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State, ingediend op 1 december 2010.

Tijdens de zitting op 17 juni 2011 werd [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. G.M. Haring, terwijl het LBIO werd vertegenwoordigd door L. Nobels. De Raad van State overwoog dat het LBIO op basis van artikel 73a van de Wet op de jeugdzorg in bepaalde gevallen kan bepalen dat de ouderbijdrage buiten invordering wordt gesteld. Echter, volgens artikel 71b van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg kan dit alleen voor bijdrageplichtigen die algemene bijstand ontvangen onder specifieke voorwaarden.

De Raad van State concludeerde dat [appellante] ten tijde van de aanvraag een uitkering ontving die niet onder de relevante bepalingen viel, en dat het LBIO geen zorgvuldige belangenafweging had hoeven maken. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van de gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201011561/1/H2.
Datum uitspraak: 29 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2010 in zaak nr. 09/3323 in het geding tussen:
[appellante]
en
het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: het LBIO).
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het LBIO een aanvraag van [appellante] om de door haar verschuldigde ouderbijdrage buiten invordering te stellen afgewezen.
Bij besluit van 10 juni 2009 heeft het LBIO het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 oktober 2010, verzonden op 25 oktober 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 december 2010.
Het LBIO heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr G.M. Haring, advocaat te Amsterdam, en het LBIO, vertegenwoordigd door L. Nobels, werkzaam bij het LBIO, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 73a van de Wet op de jeugdzorg kan het LBIO in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen bepalen dat de verschuldigde ouderbijdrage buiten invordering wordt gesteld.
2.1.1. Ingevolge artikel 71b, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (hierna: het Uitvoeringsbesluit) kan het LBIO de verschuldigde ouderbijdrage slechts buiten invordering stellen, indien het betreft een bijdrageplichtige die algemene bijstand ontvangt op grond van artikel 20, eerste lid, onder a, artikel 21, onder a, of artikel 23, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand (hierna: de WWB).
2.2. Niet in geschil is dat [appellante] ten tijde van belang een uitkering krachtens de WWB heeft ontvangen die niet is vermeld onder de in artikel 71b, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit opgenomen uitkeringen van algemene bijstand. Deze uitkeringen betreffen alle uitkeringen aan alleenstaanden, terwijl [appellante] een uitkering als alleenstaande ouder ontvangt.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft verzuimd een oordeel te geven over de beroepsgrond dat - samengevat weergegeven - het LBIO geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt.
2.3.1. Dat betoog berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. Daarin heeft de rechtbank met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2009 in zaak nr.
200904572/1/H2(LJN: BL1826) overwogen dat het Uitvoeringsbesluit niet voorziet in de mogelijkheid van artikel 71b, aanhef en onder a, af te wijken en geen ruimte laat voor de door [appellante] gewenste uitzondering op de bijdrageplichten. Dat [appellante], naar zij heeft gesteld, onvoldoende draagkracht heeft, omdat zij moet leven van een minimuminkomen en aanzienlijke schulden heeft, kan volgens de rechtbank dan ook niet leiden tot inwilliging van haar verzoek om de door haar verschuldigde ouderbijdrage buiten invordering te stellen.
2.4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft verzuimd een oordeel te geven over de beroepsgrond dat het LBIO haar ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord.
2.4.1. Hoewel de rechtbank ten onrechte geen oordeel over deze beroepsgrond heeft gegeven, kan dat niet tot het door [appellante] ermee beoogde doel leiden, omdat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit, zodat het LBIO terecht met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen heeft afgezien. In bezwaar heeft [appellante] slechts aangevoerd dat - samengevat weergegeven - het LBIO geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. Dat betoog had, gelet op het vorenstaande, niet tot het herroepen van het besluit van 10 maart 2009 kunnen leiden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011
452.