ECLI:NL:RVS:2011:BQ9628

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105065/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.M. van der Smissen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake openbaarmaking documenten vastgoedtransacties

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 juni 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van hoger beroep. Het betreft een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam en de besloten vennootschap Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw B.V. en twee verzoekers, die documenten hebben opgevraagd met betrekking tot vastgoedtransacties. Het college had eerder een verzoek om verstrekking van deze documenten deels afgewezen op basis van de Wet openbaarheid van bestuur. Na een aantal besluiten en een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van de verzoekers gegrond werd verklaard, hebben beide partijen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 9 juni 2011. De voorzitter oordeelde dat het verzoek van het college om geen gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank, gelet op de onomkeerbare gevolgen van openbaarmaking, werd toegewezen. Het verzoek van Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en de verzoekers om volledige openbaarmaking van de documenten werd afgewezen. De voorzitter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure.

Uitspraak

201105065/2/H3.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw B.V., gevestigd te Rotterdam, en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), beiden wonend te Krimpen aan den IJssel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2011 in zaak nr. 09/795 in het geding tussen:
Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en [verzoeker sub 2]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het college een door Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en [verzoeker sub 2] met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur gedaan verzoek om verstrekking van documenten met betrekking tot vastgoedtransacties van hen of aan hen verwante besloten vennootschappen, deels afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2009 heeft het college het door Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en [verzoeker sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft het college het besluit van 29 januari 2009 gedeeltelijk ingetrokken, het besluit van 19 augustus 2008 gedeeltelijk herroepen en alsnog, al dan niet in geanonimiseerde vorm, documenten aan Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en [verzoeker sub 2] verstrekt.
Bij uitspraak van 7 april 2011, verzonden op 8 april 2011, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en [verzoeker sub 2] tegen het besluit van 25 mei 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen inhoudt dat het college de documenten die op grond van deze uitspraak geheel of gedeeltelijk openbaar gemaakt moeten worden, overeenkomstig het door de rechtbank bepaalde openbaar maakt.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2011, en Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2011, hoger beroep ingesteld. Bij dezelfde brieven als waarmee hoger beroep is ingesteld, hebben het college onderscheidenlijk Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 9 juni 2011, waar het college, vertegenwoordigd door F. van Vliet, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.E. Kleiweg de Zwaan, advocaat werkzaam bij de gemeente, en Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door mr. S. Pronk, advocaat te Delft, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Omdat de aangevallen uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, verzet artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Raad van State zich tegen het toepassen van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Het verzoek van het college strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak.
Het verzoek van Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en [verzoeker sub 2] strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college hangende het hoger beroep uitvoering aan de bestreden uitspraak geeft. Voorts strekt dit verzoek ertoe dat de Afdeling bepaalt dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het college alle documenten waarom Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en [verzoeker sub 2] hebben verzocht volledig en in niet-geanonimiseerde vorm openbaar maakt.
2.3.1. Afwijzing van het verzoek van het college zal tot onomkeerbare gevolgen leiden. Het college zal dan immers documenten openbaar maken,
waarvan het openbaarmaking heeft geweigerd. Dit kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Het college heeft er belang bij dat een dergelijke situatie wordt voorkomen. Gelet hierop, bestaat voor afwijzing van het verzoek van het college alleen aanleiding, indien daartegenover zeer zwaarwegende belangen staan.
Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd dat zij in een civiele procedure tegen de gemeente Rotterdam alleen binnen drie maanden tegen een vonnis van het Gerechtshof van 19 april 2011 cassatie kunnen aantekenen. Ter zitting bij de Afdeling hebben zij gesteld dat zij na de openbaarmaking van voormelde documenten hun rechtspositie beter kunnen inschatten.
De voorzitter acht het door Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en [verzoeker sub 2] aldus gestelde belang, mede gelet op de aard van de cassatieprocedure, onvoldoende zwaarwegend tegenover het belang van het college bij het voorkomen van onomkeerbare gevolgen zolang niet in rechte is komen vast te staan dat meerbedoelde documenten openbaar dienen te worden gemaakt.
2.4. Het vorenstaande geeft aanleiding het verzoek van het college toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Gelet hierop dient het verzoek van Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw en [verzoeker sub 2] te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2011 in zaak nr. 09/795, voor zover het college daarbij is opgedragen om de documenten die op grond van de uitspraak geheel of gedeeltelijk openbaar gemaakt moeten worden, overeenkomstig het door de rechtbank bepaalde openbaar te maken, voordat de Afdeling op de daartegen ingestelde hoger beroepen heeft beslist;
II. wijst het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Raadhuis Bedrijven Verzamelgebouw B.V., [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011
419-598.