ECLI:NL:RVS:2011:BQ9625

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010142/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling wijzigingsplan agrarische bedrijfsverplaatsing te Grosthuizen

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het wijzigingsplan "Wijziging Landelijk Gebied 2000 t.b.v. agrarische bedrijfsverplaatsing te Grosthuizen", dat op 24 augustus 2010 door het college van burgemeester en wethouders van Koggenland is vastgesteld. Appellanten, beiden wonend in Avenhorn, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer op 7 juni 2011, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat en het college vertegenwoordigd was door een ambtenaar van de gemeente. Ook een belanghebbende was ter zitting aanwezig.

De appellanten zijn van mening dat de agrarische bebouwing op het perceel niet noodzakelijk is en dat er alternatieven zijn die de openheid van het landschap beter zouden waarborgen. Het college daarentegen stelt dat het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsregels van het bestemmingsplan en noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het college de belangen van de agrarische sector en de goede bedrijfsvoering heeft meegewogen in de besluitvorming.

De Afdeling concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het wijzigingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 29 juni 2011.

Uitspraak

201010142/1/R1.
Datum uitspraak: 29 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Avenhorn, gemeente Koggenland,
en
het college van burgemeester en wethouders van Koggenland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2010 heeft het college het wijzigingsplan "Wijziging Landelijk Gebied 2000 t.b.v. agrarische bedrijfsverplaatsing te Grosthuizen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2011, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. A. van der Leest, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door P. Stam, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. G.M. Pierik, advocaat te Purmerend.
2. Overwegingen
2.1. Met het wijzigingsplan wordt bebouwing ten behoeve van de verplaatsing van een agrarisch bedrijf van het perceel [locatie 1] naar het perceel [locatie 2] te Avenhorn (hierna: het perceel) mogelijk gemaakt.
2.2. [appellant] kan zich niet verenigen met het wijzigingsplan. Hij voert hiertoe aan dat agrarische bebouwing op het perceel niet noodzakelijk is. Volgens hem blijkt uit het advies van de Agrarische beoordelingscommissie van 27 mei 2010 (hierna: Abc) dat volstaan kan worden met een vergroting van het bestaande bouwvlak van het aangrenzende perceel [locatie 3]. Daardoor zou de openheid van het landschap worden behouden en zouden de belangen van omwonenden worden gerespecteerd. Voorts liggen volgens [appellant] geen ruimtelijk relevante motieven ten grondslag aan het wijzigingsplan, maar waren de financiële belangen van de eigenaren van het agrarisch bedrijf doorslaggevend. Volgens [appellant] worden daarnaast als gevolg van het wijzigingsplan in strijd met het gemeentelijk beleid twee burgerwoningen gerealiseerd in het buitengebied.
2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat het wijzigingsplan aan de wijzigingsregels van het bestemmingsplan voldoet en ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening strekt.
2.4. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2000" (hierna: bestemmingsplan), voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart voor "Agrarische doeleinden met bebouwing (A)" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het volwaardig agrarisch bedrijf en de daartoe noodzakelijke bouwwerken.
Ingevolge artikel 33, aanhef, lid I, onder 1, voor zover thans van belang, is het college bevoegd de bestemming "Agrarische doeleinden zonder bebouwing (AD)" en de bestemming "Agrarische doeleinden met landschappelijke waarden (AL)", voor zover gelegen langs Grosthuizen ten behoeve van de nieuwvestiging van volwaardige agrarische bedrijven in de bestemming "Agrarische doeleinden met bebouwing (A)" te wijzigen.
Aan het perceel is de bestemming "Agrarische doeleinden met bebouwing (A)" toegekend. Het bestemmingsvlak is schuin tegenover de woning van [appellant] aan de overzijde van de weg gesitueerd.
2.5. In het advies van de Abc van 11 augustus 2009 staat dat om het agrarisch bedrijf dat thans op het perceel [locatie 1] wordt geëxploiteerd te kunnen continueren en om de voorgenomen groei van het bedrijf te kunnen realiseren verplaatsing van het bedrijf noodzakelijk is. Voorts staat in het nader advies van de Abc van 27 mei 2010 dat de verouderde bebouwing op het perceel [locatie 1] ongeschikt is voor een moderne agrarische bedrijfsvoering en dat voor verplaatsing van het agrarisch bedrijf naar het perceel [locatie 3] een uitbreiding van het bestaande bouwvlak nodig is. Daarnaast zal de ontsluiting naar het perceel moeten worden verbreed. In hoeverre dit te realiseren valt naast de huidige bebouwing is volgens het advies enerzijds afhankelijk van de door de maatschap beoogde bedrijfsvoering en anderzijds wat van gemeentezijde mogelijk is. In het advies staat verder dat met vergroting van het bestaande bouwvlak de toevoeging van een burgerwoning in het buitengebied wordt voorkomen. Als de woning op het perceel [locatie 3] echter niet mag worden verkocht zijn de plannen volgens het advies wellicht financieel onhaalbaar.
2.6. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Niet in geschil is dat het wijzigingsplan aan de wijzigingsvoorwaarden voldoet. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
2.7. In de Beantwoording van de zienswijzen staat dat de bouwkundige toestand van de bedrijfswoning op het perceel [locatie 3] niet meer in goede staat verkeert en dat zwaar verkeer de bouwkundige toestand van de bedrijfswoning slechts verder zou laten verslechteren. Aan de bedrijfswoning zijn in het bestemmingsplan de aanduidingen "stolpboerderij" en "gemeentelijk beeldbepalend pand" toegekend en de bedrijfswoning is in het bestemmingsplan mede bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Volgens het college heeft de bedrijfswoning de meeste kans om behouden te blijven indien de woning als burgerwoning wordt verkocht. Het college heeft het perceel [locatie 3] om die redenen in redelijkheid niet geschikt kunnen achten voor vestiging van het agrarische bedrijf van de maatschap.
Voorts heeft het college gewicht toegekend aan het belang van een goede en rendabele agrarische sector in de gemeente en het belang van het agrarisch bedrijf bij een goede bedrijfsvoering. Anders dan [appellant] betoogt heeft het college deze belangen mee kunnen wegen bij de vaststelling van het wijzigingsplan voor het perceel.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die ten grondslag liggen aan het wijzigingsplan dan aan het belang van [appellant] bij een vrij uitzicht en het belang om nieuwe burgerwoningen in het buitengebied tegen te gaan.
2.8. Voor zover [appellant] zich voor het overige in het beroepschrift heeft beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.9. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011
270-703.