ECLI:NL:RVS:2011:BQ9506

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103238/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • A.B.M. Hent
  • E.K. van Leening
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen inbewaringstelling en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 9 maart 2011 het beroep van de vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had in beroep gesteld dat de hem toegekende schadevergoeding vanwege bijzondere omstandigheden ontoereikend was. De rechtbank had overwogen dat de vreemdeling geen belang had bij de behandeling van zijn beroep, omdat zijn stelling dat de bewaring in strijd met het recht heeft voortgeduurd, niet kon slagen. De Raad van State oordeelt echter dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond wel degelijk relevant is voor de vraag of de vreemdeling belang heeft bij zijn beroep.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad overweegt dat de vreemdeling voor de gehele duur van de bewaring van 3 tot 9 februari 2011 schadevergoeding heeft gekregen, maar dat de maatregel pas vanaf 8 februari 2011 onrechtmatig was. De stelling van de vreemdeling dat hij vanaf die datum recht heeft op een hogere schadevergoeding, omdat de minister de bewaring willens en wetens heeft laten voortduren, wordt verworpen. De Raad concludeert dat de vreemdeling niet tekort is gedaan en verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het besluit alsnog ongegrond.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2011. De Raad van State wijst het verzoek om schadevergoeding af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De zaak benadrukt het belang van een inhoudelijke beoordeling van beroepsgronden in het bestuursrecht, vooral in zaken die vreemdelingenrecht raken.

Uitspraak

201103238/1/V3.
Datum uitspraak: 21 juni 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 9 maart 2011 in zaak nr. 11/3816 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2011 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 maart 2011, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank, door te overwegen dat geen sprake is van een beleidsmatige opzet van de minister om de bewaring - die is opgeheven onder toekenning van schadevergoeding - willens en wetens in strijd met het recht te laten voortduren en dat daarom geen aanleiding bestaat voor een hogere schadevergoeding, ten onrechte zijn beroep vanwege het ontbreken van belang bij de behandeling daarvan niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.1.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vreemdeling belang bij de behandeling van zijn beroep tegen de inbewaringstelling heeft indien door hem in beroep wordt gesteld dat de hem toegekende schadevergoeding vanwege op zijn geval betrekking hebbende bijzondere omstandigheden ontoereikend is.
Door vervolgens haar oordeel dat de stelling van de vreemdeling, dat de bewaring willens en wetens in strijd met het recht heeft voortgeduurd, niet kan slagen mede ten grondslag te leggen aan beantwoording van de vraag of hij belang heeft bij behandeling van zijn beroep, heeft de rechtbank niet onderkend dat een inhoudelijke beoordeling van die beroepsgrond daarbij geen rol kan spelen. De grief slaagt derhalve.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen door de vreemdeling voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van de vreemdeling tegen het besluit alsnog ongegrond worden verklaard. Daartoe wordt het volgende overwogen. De vreemdeling heeft voor de gehele duur van de bewaring van
3 tot 9 februari 2011 door de minister schadevergoeding toegekend gekregen. De maatregel was echter pas vanaf 8 februari 2011 onrechtmatig. Reeds gelet hierop, kan de stelling van de vreemdeling, dat hem vanaf laatstvermelde datum een hogere schadevergoeding toekomt, omdat de minister de bewaring willens en wetens heeft laten voortduren, niet slagen. De vreemdeling is niet tekort gedaan.
2.3. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 9 maart 2011 in zaak nr. 11/3816;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Leening
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2011
513.
Verzonden: 21 juni 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser