ECLI:NL:RVS:2011:BQ9506
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- A.B.M. Hent
- E.K. van Leening
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen inbewaringstelling en schadevergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 9 maart 2011 het beroep van de vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had in beroep gesteld dat de hem toegekende schadevergoeding vanwege bijzondere omstandigheden ontoereikend was. De rechtbank had overwogen dat de vreemdeling geen belang had bij de behandeling van zijn beroep, omdat zijn stelling dat de bewaring in strijd met het recht heeft voortgeduurd, niet kon slagen. De Raad van State oordeelt echter dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond wel degelijk relevant is voor de vraag of de vreemdeling belang heeft bij zijn beroep.
De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad overweegt dat de vreemdeling voor de gehele duur van de bewaring van 3 tot 9 februari 2011 schadevergoeding heeft gekregen, maar dat de maatregel pas vanaf 8 februari 2011 onrechtmatig was. De stelling van de vreemdeling dat hij vanaf die datum recht heeft op een hogere schadevergoeding, omdat de minister de bewaring willens en wetens heeft laten voortduren, wordt verworpen. De Raad concludeert dat de vreemdeling niet tekort is gedaan en verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het besluit alsnog ongegrond.
De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2011. De Raad van State wijst het verzoek om schadevergoeding af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De zaak benadrukt het belang van een inhoudelijke beoordeling van beroepsgronden in het bestuursrecht, vooral in zaken die vreemdelingenrecht raken.