201012664/1/V1.
Datum uitspraak: 16 juni 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 9 december 2010 in zaak nr. 09/42989 in het geding tussen:
Bij besluit van 27 juli 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een verzoek van de vreemdeling om op voet van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat uitzetting achterwege blijft afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2009 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 december 2010, verzonden op 10 december 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag (lees: het gemaakte bezwaar) neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 december 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de overwegingen wordt onder de minister tevens verstaan diens rechtsvoorgangers.
2.2. In de grief klaagt de minster dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, samengevat weergegeven, hij zich er onvoldoende van heeft vergewist dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling aan de door het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) aan de uitzetting verbonden vereisten van fysieke overdracht en voortzetting van de behandeling kan worden voldaan. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 7 september 2009 in zaak nr. 200809022/1 en 1 december 2010 in zaak nr. 201002688/1/V3 (www.raadvanstate.nl), voert de minister aan dat de vergewisplicht niet zover strekt dat de fysieke overdracht en voortzetting van de behandeling ten tijde van het besluit geregeld en gegarandeerd dienden te zijn. Voorts voert de minister aan dat, samengevat weergegeven, uit het besluit blijkt dat hij zich heeft laten informeren door de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) en dat hij voldoende heeft gemotiveerd dat het niet op voorhand onmogelijk kan worden geacht dat bij uitzetting aan voormelde vereisten kan worden voldaan.
2.2.1. Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak van 1 december 2010 heeft overwogen, dient de minister zich reeds bij de beoordeling of artikel 64 van de Vw 2000 op een vreemdeling van toepassing is, ervan te vergewissen dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de desbetreffende vreemdeling aan de door het BMA aan de uitzetting verbonden vereisten wordt voldaan en dat niet kan uitstellen tot het moment waarop daadwerkelijk tot verwijdering wordt overgegaan. Voorts volgt uit deze uitspraak dat, indien de minister in het onderliggende besluit inzichtelijk heeft gemaakt met welke concreet bij naam genoemde behandelaars dan wel instellingen vóór uitzetting van de desbetreffende vreemdeling contact zal worden opgenomen teneinde aan het door het BMA gestelde vereiste van fysieke overdracht te voldoen en de minister in dat besluit tevens heeft toegezegd dat die vreemdeling niet zal worden uitgezet ingeval de fysieke overdracht niet kan worden geregeld, hij aan vorenbedoelde vergewisplicht heeft voldaan. Deze vergewisplicht strekt evenwel niet zover dat de fysieke overdracht reeds ten tijde van de totstandkoming van dat besluit, voor zover dit feitelijk al mogelijk zou zijn geweest, geregeld en gegarandeerd dient te zijn.
2.2.2. In het advies van het BMA van 17 juli 2009 (hierna: het advies) is vermeld dat de vreemdeling last heeft van spanningsklachten. De behandeling van de vreemdeling bestaat uit gesprekstherapie en wordt gegeven door een psychotherapeut. Daarnaast krijgt de vreemdeling rustgevende medicatie voorgeschreven door een psychiater. De behandeling van de beschreven klachten van de vreemdeling is volgens het BMA in het land van herkomst in medisch-technische zin in voldoende mate aanwezig. Zo is behandeling door een psychiater of een psycholoog in alle grote steden in Syrië beschikbaar en is de benodigde medicatie in alle apotheken in Syrië voldoende beschikbaar. In het advies is voorts vermeld dat de vreemdeling gezien de huidige medische inzichten in staat wordt geacht te reizen met gangbare vervoermiddelen maar dat er wel aanwijzingen zijn dat enige medische voorziening voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk is, namelijk dat de vreemdeling de voorgeschreven medicatie voor, tijdens en na de reis dient te blijven gebruiken. In een aanvullend advies van 3 november 2009 (hierna: het aanvullend advies) heeft het BMA vermeld dat een zorgvuldige overdracht aan de toekomstige behandelaars noodzakelijk is.
2.2.3. Gezien het besluit heeft de minister het voormelde in het aanvullend advies door het BMA aan de uitzetting verbonden vereiste zo opgevat dat daarmee is bedoeld fysieke overdracht van de vreemdeling aan een behandelaar en directe voortzetting van de behandeling. In het besluit heeft de minister zich daarover, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat de medische overdracht wordt geregeld door de Afdeling Bijzonder Vertrek van de DT&V en dat voor de daadwerkelijke uitzetting van de vreemdeling contact zal worden gelegd met een behandelaar in Syrië en afspraken zullen worden gemaakt over de datum en de wijze waarop de medische behandeling wordt overgedragen. Mocht de medische overdracht niet geregeld kunnen worden, dan zal de vreemdeling niet worden uitgezet, aldus de minister in het besluit.
2.2.4. In het advies en het aanvullend advies (hierna: de adviezen), die de minister in het besluit heeft ingelast, heeft het BMA, voor zover thans van belang, volstaan met de mededeling dat behandeling voor de klachten van de vreemdeling kan worden gegeven door een psychiater of psycholoog, die beschikbaar is in alle grote steden in Syrië. Gezien het vorenstaande heeft de minister in het besluit niet inzichtelijk gemaakt met welke concreet genoemde behandelaars dan wel instellingen vóór de uitzetting van de vreemdeling contact zal worden opgenomen ten behoeve van de overdracht die in fysieke zin dient plaats te vinden zodat de hiervoor onder 2.2.2. bedoelde behandeling direct kan worden overgenomen. Reeds hierom heeft de minister niet aan de, hiervoor onder 2.2.1. vermelde vergewisplicht voldaan, zodat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de minister voor Immigratie en Asiel een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. De Vink
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2011
154-603.
Verzonden: 16 juni 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,