ECLI:NL:RVS:2011:BQ8894

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105620/2/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen besluit minister van Veiligheid en Justitie

Op 16 juni 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een openbare zitting gehouden over een verzoek om een voorlopige voorziening in het hoger beroep van de minister van Veiligheid en Justitie. De minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij en mr. M. Lely, verzocht de voorzitter om te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 april 2011. Deze uitspraak verplichtte de minister om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de wederpartij. De voorzitter overwoog dat, gezien de argumenten van de minister en het verhandelde ter zitting, het niet zeker is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd. Daarom weegt het belang van de minister bij het treffen van de voorlopige voorziening zwaarder dan het belang van de wederpartij bij een nieuw besluit op bezwaar, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzitter heeft vervolgens bepaald dat de minister geen nieuw besluit hoeft te nemen totdat er een uitspraak is gedaan in het hoger beroep. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201105620/2/H2.
Datum uitspraak: 16 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) van 8 april 2011 in zaak nr. 10/82 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de minister.
Procesverloop
Openbare zitting gehouden op 16 juni 2011.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. R.W.L. Loeb voorzitter (vz.)
ambtenaar van staat: mr. M.R. Poot
Verschenen:
De minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij en mr. M. Lely, beiden werkzaam in dienst van de Raad voor Rechtsbijstand;
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 8 april 2011, verzonden op dezelfde dag, van de rechtbank. De minister heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Veiligheid en Justitie geen nieuw besluit hoeft te nemen op het door [wederpartij] tegen zijn besluit van 31 juli 2009, Wbtv-nr.: 3357, gemaakte bezwaar, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Daartoe overweegt hij het volgende.
Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de minister in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak.
Volgens de aangevallen uitspraak dient de minister een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar te nemen. De minister moet daarbij de overwegingen van de voorzieningenrechter in acht nemen. Gelet op hetgeen de minister ter motivering van het hoger beroep heeft aangevoerd en op het verhandelde ter zitting, is voorshands echter geenszins buiten twijfel dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep onverkort in stand zal blijven. Nu een nieuw besluit op bezwaar onder die omstandigheden een onwenselijke precedentwerking kan hebben, weegt het belang van de minister bij de gevraagde voorziening zwaarder dat van [wederpartij] bij een nieuw besluit op bezwaar, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
w.g. Loeb w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
362.