201009222/1/H2.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de voorzitter met toepassing van artikel 8:86 van die wet van 11 augustus 2010, in zaak nrs. 201005891/1/H2 en 201005891/2/H2.
Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijnwoude aan de stichting Rijnlandse Molenstichting een monumentenvergunning verleend voor het restaureren van "de Geremolen" op het perceel Westgerepolder 3 te Hazerswoude-Dorp.
Bij uitspraak van 18 mei 2010, gerectificeerd op 14 juni 2010, heeft de rechtbank 's-Gravenhage het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 oktober 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Bij uitspraak van 11 augustus 2010, in zaak nrs.
201005891/1/H2 en 201005891/2/H2, heeft de voorzitter van de Afdeling, voor zover hier van belang, de aangevallen uitspraak bevestigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 21 september 2010, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. De gronden van het verzoek zijn aangevuld bij brief van 20 oktober 2010.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[verzoeker] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 mei 2011, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. F.R. Schouten-Korwa, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door R.M. Klerks, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. [verzoeker] verzoekt om herziening van de uitspraak van 11 augustus 2010 en voert daartoe - samengevat - aan dat hem een zorgvuldige procedure is onthouden, omdat de voorzitter zonder kennis te nemen van het aangekondigde nader rapport over de bouwtechnische staat van de molen en de nadere gronden met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep. Volgens [verzoeker] is hiermee een fundamenteel procedurevoorschrift geschonden en is sprake van schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
2.2.1. De voorzitter heeft, gebruikmakend van de hem daartoe gegeven bevoegdheid, uitspraak gedaan op de stukken zoals ze voorlagen en niet gewacht op de door [verzoeker] aangekondigde nadere stukken, omdat hij van oordeel was dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kon bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Het verzoek om herziening richt zich in wezen tegen dat oordeel. Herziening is echter alleen mogelijk op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [verzoeker] zodanige feiten en omstandigheden niet gesteld. De beslissing van de voorzitter om de nadere stukken niet af te wachten kan niet als zodanig worden aangemerkt. Overigens komt zijn betoog er overwegend op neer dat hij het niet eens is met de uitspraak van 11 augustus 2010. Het buitengewone rechtsmiddel van herziening dient er evenwel niet toe een partij de gelegenheid te bieden om een geschil naar aanleiding van de uitspraak waarbij daarover is beslist, opnieuw aan de rechter voor te leggen en daarmee het reeds in hoger beroep gevoerde debat te heropenen.
Voor zover [verzoeker] betoogt dat de voorzitter zijn rechten zoals neergelegd in artikel 6 van het EVRM heeft geschonden, wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2010 in zaak nr.
200907758/1/H3, waarin is overwogen dat een gestelde onjuiste toepassing van het bestuursprocesrecht noch een gestelde schending van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, valt aan te merken als nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Het rechtsmiddel van herziening strekt niet tot het redresseren van de gestelde schending van het EVRM. Ter zake van die vermeende schending kan desgewenst een verzoekschrift worden ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
2.3. Gelet op het vorenoverwogene dient het verzoek te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011