ECLI:NL:RVS:2011:BQ8860

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010593/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • M.A. Graaff-Haasnoot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering handhavend optreden tegen parkeren op perceel te Nijmegen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 september 2010. De rechtbank had eerder de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen vernietigd, die betrekking hadden op het parkeren op een perceel aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Nijmegen. Het college had op 26 mei 2008 geweigerd handhavend op te treden tegen het parkeren op dit terrein. Na bezwaar van [appellant A] en [appellant B] verklaarde het college op 24 oktober 2008 het bezwaar gegrond, maar dit besluit werd later weer vernietigd door de rechtbank. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 mei 2011, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht het besluit van 24 oktober 2008 heeft vernietigd. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt vast dat het bestemmingsplan voor het perceel 'Kantoor- en woondoeleinden' toelaat dat er geparkeerd wordt. De argumenten van [appellant A] en [appellant B] dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom parkeren op het perceel is toegestaan, worden verworpen. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 9 november 2010 ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201010593/1/H1.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 september 2010 in zaak nrs. 08/5251 en 09/4008 in het geding tussen:
[wederpartij A] en anderen en [wederpartij B] en [wederpartij C]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2008 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het parkeren op het terrein behorend bij de panden aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Nijmegen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en medegedeeld dat ernaar wordt gestreefd binnen vier weken een (voor)aanschrijving te verzenden aan degenen die in strijd met het bestemmingsplan parkeren op het perceel.
Bij besluit van 18 februari 2009 heeft het college [wederpartij A] en anderen onder oplegging van een dwangsom gelast het parkeren op het perceel te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 3 september 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [wederpartij A] en anderen tegen het besluit van 18 februari 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij B] en [wederpartij C] tegen het besluit van 24 oktober 2008 ingestelde beroep en het door [wederpartij A] en anderen tegen het besluit van 3 september 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 9 november 2010 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 26 mei 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het door [wederpartij A] en anderen tegen het besluit van 18 februari 2009 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dit besluit herroepen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2011, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door drs. C.H. van Marle, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [wederpartij A] en anderen en [wederpartij B] en [wederpartij C], vertegenwoordigd door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling begrijpt het hoger beroep aldus dat het uitsluitend is gericht tegen de vernietiging door de rechtbank van het besluit van 24 oktober 2008.
2.2. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ter motivering van de door haar uitgesproken gegrondverklaring niet kon volstaan met de enkele verwijzing naar het schrijven van het college van 12 augustus 2008, waarin het de rechtbank mededeelt dat het thans het standpunt inneemt dat het parkeren op het perceel niet in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet op het navolgende, leidt dit betoog niet tot het ermee beoogde doel.
2.3. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Galgenveld III 1974-2", rust op het perceel de bestemming "Kantoor- en woondoeleinden (K/WO)" met als nadere aanduiding "e" (erf).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor "Kantoor- en woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor de bouw van woningen en kantoren en daarbij behorende bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en werken.
Ingevolge het vierde lid zijn ter plaatse van de aanduiding "e" (erf) erfafscheidingen tot een hoogte van 2.00 meter en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 4.00 meter toegestaan.
2.4. Noch de op het perceel rustende bestemming noch de tekst van voormelde planvoorschriften bieden grond voor de conclusie dat parkeren op het perceel niet is toegestaan. Dat tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan is overwogen aan het perceel de nadere aanduiding "P" (parkeren) toe te kennen en daar in tweede instantie van is afgezien, leidt, anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen, niet tot een ander oordeel, nu in het onherroepelijk geworden bestemmingsplan, anders dan, naar ter zitting is gebleken, in het voorheen geldende bestemmingsplan, niet is vastgelegd dat parkeren ter plaatse niet is toegestaan.
Dit betekent dat de rechtbank het besluit op bezwaar van 24 oktober 2008 terecht heeft vernietigd.
2.5. Bij besluit van 9 november 2010 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant A] en [appellant B] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 26 mei 2008. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan hun bezwaren is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B], gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.6. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4. is overwogen, is het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen dit besluit ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 9 november 2010, kenmerk G140 SB Z10.020869 /D10.226305, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011
531-619.