ECLI:NL:RVS:2011:BQ8849

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001712/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • G.N. Roes
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 2008 en beroepen van belanghebbenden

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd 22 juni 2011, wordt het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" van de gemeente Brummen behandeld. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en betreft het buitengebied van de gemeente, waarbij de bebouwde kommen van Brummen, Eerbeek, Hall, Leuvenheim, Empe en Oeken buiten het plan zijn gelaten. De raad heeft op 17 december 2009 het bestemmingsplan vastgesteld, waartegen meerdere belanghebbenden beroep hebben ingesteld. De appellanten, waaronder inwoners van Brummen en de besloten vennootschap MK Vastgoedontwikkeling B.V., hebben hun bezwaren geuit over de bestemmingen die aan hun percelen zijn toegekend, zoals "Agrarisch met landschapswaarden" en "Bos". De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld en enkele beroepen niet-ontvankelijk verklaard, terwijl andere beroepen ongegrond zijn verklaard. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemmingen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat de raad onterecht heeft gehandeld door de bestemmingen niet te wijzigen. De uitspraak benadrukt het belang van de ruimtelijke ordening en de bescherming van het buitengebied, waarbij de raad de belangen van de bestaande agrarische bedrijven en de ecologische waarden in acht heeft genomen. De uitspraak eindigt met een proceskostenvergoeding voor enkele appellanten.

Uitspraak

201001712/1/R2.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Brummen,
2. [appellant sub 2], wonend te Laag Soeren, gemeente Brummen,
3. [appellante sub 3 A], [appellant sub 3 B], [appellant sub 3 C], [appellant sub 3 D] en [appellant sub 3 E], wonend te Brummen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MK Vastgoedontwikkeling B.V. en anderen, gevestigd te Arnhem,
5. [appellant sub 5], wonend te Leuvenheim, gemeente Brummen,
6. [appellant sub 6] en anderen, gevestigd te Eerbeek, gemeente Brummen,
7. [appellant sub 7], wonend te Hall, gemeente Brummen,
8. [appellant sub 8], wonend te Eerbeek, gemeente Brummen,
en
de raad van de gemeente Brummen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2010, [appellante sub 3 A], [appellant sub 3 B], [appellant sub 3 C], [appellant sub 3 D] en [appellant sub 3 E] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2010, Vastgoedontwikkeling B.V. en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2010, [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2010, [appellant sub 6] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2010, [appellant sub 7] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2010, en [appellant sub 8] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft verweerschriften ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2011, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, [appellante sub 3 A], [appellant sub 3 B], [appellant sub 3 C], [appellant sub 3 D] en [appellant sub 3 E], in persoon van [appellant sub 3 B] en bijgestaan door drs. J.H.J.M. Sträten, [appellant sub 6] en anderen, in persoon en bijgestaan door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, [appellant sub 8] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door A. Otten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan omvat het buitengebied van de gemeente Brummen. De bebouwde kommen van Brummen, Eerbeek, Hall, Leuvenheim, Empe en Oeken zijn buiten het plan gelaten. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter waarbij het huidige gebruik en de actueel aanwezige waarden zijn vastgesteld.
Ontvankelijkheid
2.2. [appellant sub 3 B], [appellant sub 3 C], [appellant sub 3 D] en [appellant sub 3 E] hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van [appellante sub 3 A], [appellant sub 3 B], [appellant sub 3 C], [appellant sub 3 D] en [appellant sub 3 E], voor zover ingesteld door [appellant sub 3 B], [appellant sub 3 C], [appellant sub 3 D] en [appellant sub 3 E], is niet-ontvankelijk.
Beroep van [appellante sub 3 A]
2.3. [appellante sub 3 A] kan zich niet verenigen met de plandelen met de bestemmingen "Agrarisch met landschapswaarden" en "Bos" voor zover toegekend aan het perceel [locatie 1] te Eerbeek. Zij betoogt dat aan het gehele perceel de woonbestemming had moeten worden toegekend en niet alleen aan het deel van het perceel waar de woning is gelegen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het perceel niet wordt gebruikt voor agrarische doeleinden en dat het ook in de toekomst niet als zodanig zal worden gebruikt. Inrichting van de tuin met opgaand groen heeft ten onrechte tot de bestemming "Bos" geleid, hetgeen een beperkende bestemming is voor het gebruik als tuin. Ten slotte betoogt [appellante sub 3 A] dat het perceel ten onrechte in dit plan is opgenomen, omdat het perceel volgens de bouwverordening in de bebouwde kom ligt.
2.3.1. In de Nota van zienswijzen is aangegeven dat een deel van de grond met de bestemming agrarisch met landschapswaarden zal worden gewijzigd in de bestemming bos omdat het grotendeels beplant is met bos. Een deel van de grond met de bestemming agrarisch met landschapswaarden zal worden gewijzigd in de bestemming wonen om de bijgebouwen hieronder te laten vallen. In het vorige bestemmingsplan vielen de meeste woningen onder het overgangsrecht. De grond rondom deze woningen heeft in veel gevallen een agrarische bestemming. In het nieuwe bestemmingsplan is uitgangspunt geweest om de bij de woning behorende bijgebouwen, erf en tuin een woonbestemming toe te kennen.
2.3.2. De raad stelt zich op het standpunt dat met het bestemmingsplan dat een conserverend karakter heeft het bestaande gebruik, ook het gebruik van het deel van het perceel waaraan de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden" en de bestemming "Bos" is toegekend, positief is bestemd. Gelet op de systematiek van het plan, waarin een tuinbestemming ontbreekt, is tevens aan het deel van het perceel dat in gebruik is als erf en/of tuin en dat is gesitueerd rond de woning en bijgebouwen de woonbestemming toegekend.
2.3.3. Op de gronden van het perceel [locatie 1] te Eerbeek rust deels de bestemming "Wonen", deels de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden" en deels de bestemming "Bos".
2.3.4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planregels is de op de verbeelding voor "Agrarisch met landschapswaarden" aangewezen grond bestemd voor agrarische doeleinden, agrarische bouwpercelen met bijbehorende erven alsmede behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden waarvoor op plankaart 2 aanduidingen zijn opgenomen.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planregels zijn de op de verbeelding als "Bos (BO)" aangewezen gronden bestemd voor de houtproductie en bescherming en herstel van natuur- en landschapswaarden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels is de op de plankaart voor "Wonen" aangewezen grond bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt erven voor onder andere tuinen en parkeervoorzieningen.
2.3.5. Het gebruik van de gronden waaraan de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden" en "Bos" is toegekend als erf en tuin is op grond van het plan niet mogelijk.
2.3.6. Gelet op de situering van de woning van [appellante sub 3 A] in het buitengebied, de gemeentelijke ruimtelijke beleidsvisie voor het buitengebied waarbij ook continuïteit aan de gevestigde omliggende agrarische bedrijven dient te worden geboden, het conserverend karakter van het plan, de omvang van het perceel, de situering van de woonbebouwing op het perceel en de systematiek van het plan - waarin een tuinbestemming ontbreekt - acht de Afdeling het uitgangspunt van de raad om uitsluitend de woonbestemming toe te kennen aan het deel van het perceel waar de woning, de daarbij behorende bijgebouwen en aangrenzende, en als zodanig in gebruik zijnde, erf en tuin zijn gesitueerd, niet onredelijk. De Afdeling acht het niet onredelijk dat aan de overige gronden van het perceel de bestemming bos en de agrarische bestemming is toegekend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het deel van het perceel waaraan de bestemming Bos is toegekend grotendeels beplant is met bos.
2.3.7. Het perceel [locatie 1] ligt in het buitengebied. Ingevolge de komkaart bij de gemeentelijke bouwverordening ligt het perceel buiten de bebouwde kom van Eerbeek. Het betoog dat hier betrekking op heeft faalt.
2.3.8. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 3 A] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plandelen met de bestemmingen "Agrarisch met landschapswaarden" en "Bos" toegekend aan het perceel [locatie 1] te Eerbeek strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 3 A] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.4. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden" toegekend aan een groot deel van zijn perceel aan de [locatie 2] te Brummen. Hij betoogt dat aan het gehele perceel tot aan de Kaniestraat een woonbestemming had moeten worden toegekend en niet alleen aan het deel van het perceel waar zijn woning is gelegen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het erf al 25 jaar is ingericht als tuin en als zodanig in gebruik is. Het gebruik als tuin was op grond van het vorige plan legaal en viel niet onder het overgangsrecht en is in het plan niet positief bestemd. De toezegging van de raad dat niet handhavend zal worden opgetreden tegen gebruik als tuin acht [appellant sub 1] rechtsonzeker. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat in het geval van de [locatie 3] aan het gehele perceel een woonbestemming is toegekend.
2.4.1. In de Nota van zienswijzen is aangegeven dat in 1981 door het college van gedeputeerde staten van Gelderland een verklaring van geen bezwaar is afgegeven en door het college van burgemeester en wethouders van Brummen vrijstelling is verleend om de woonboerderij te verbouwen tot burgerwoning. De vrijstelling had uitsluitend betrekking op de verbouw van de boerderij tot burgerwoning. Door de vrijstelling is de bestemming niet gewijzigd. In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1982" is het agrarisch bouwperceel verdwenen. De woning valt op basis van het bestemmingsplan Buitengebied 1982 onder het overgangsrecht. Van een bestemming wonen is in het bestemmingsplan Buitengebied 1982 geen sprake. In het bestemmingsplan heeft het perceel [locatie 2] (deels) de bestemming wonen gekregen. Bij de omvang van het perceel met de bestemming wonen is uitgegaan van de woning, de daarbij behorende bijgebouwen en erf en tuin, aldus de raad.
2.4.2. De raad stelt zich op het standpunt dat met het bestemmingsplan dat overwegend een conserverend karakter heeft het bestaande gebruik, ook het gebruik van het deel van het perceel waaraan de agrarische bestemming is toegekend, positief is bestemd. Gelet op de systematiek van het plan, waarin een tuinbestemming ontbreekt, is tevens aan het deel van het perceel dat in gebruik is als erf en/of tuin en dat is gesitueerd rond de woning en bijgebouwen de woonbestemming toegekend.
2.4.3. Op het perceel [locatie 2] rust deels de bestemming "Wonen" en deels de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden".
2.4.4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planregels, voor zover hier van belang, is de op plankaart voor "Agrarisch met landschapswaarden" aangewezen grond bestemd voor agrarische doeleinden, agrarische bouwpercelen met bijbehorende erven alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden waarvoor op plankaart 2 aanduidingen zijn opgenomen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels is de op de plankaart voor "Wonen" aangewezen grond bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt erven voor onder andere tuinen en parkeervoorzieningen.
2.4.5. Het gebruik van de gronden waaraan de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden" is toegekend als erf en/of tuin is op grond van het plan niet mogelijk.
2.4.6. De woning van [appellant sub 1] is gesitueerd op een uitgestrekt agrarisch perceel op een afstand van ongeveer 110 meter van de Kaniestraat. Ongeveer 2000 m2 heeft een woonbestemming en het totale perceel is ongeveer drie keer zo groot. De woning en daarbij behorende bijgebouwen zijn geconcentreerd op een deel van het perceel. Op basis van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1982" viel de woning van [appellant sub 1] onder de in artikel 6 van dat plan opgenomen overgangsbepaling onder de categorie landelijke woonbebouwing. Op de gronden rustte een agrarische bestemming. Anders dan [appellant sub 1] heeft betoogd kan niet staande worden gehouden dat het gebruik als tuin in het vorige plan positief was bestemd dan wel dat het gebruik - gelet op de gestelde aanvangsdatum - onder het overgangsrecht viel. Het gedeelte van het perceel waaraan een agrarische bestemming is toegekend, wordt gebruikt als toegangsweg. Verder zijn er fruitbomen, rododendrons en is sprake van grasland op dit deel van het perceel.
2.4.7. Gelet op de situering van de woning van [appellant sub 1] in het buitengebied, de gemeentelijke ruimtelijke beleidsvisie voor het buitengebied waarbij ook continuïteit aan de gevestigde omliggende agrarische bedrijven dient te worden geboden, het conserverend karakter van het plan, de omvang van het perceel, de geconcentreerde woonbebouwing met bijbehorende bijgebouwen op het perceel en de systematiek van het plan - waarin een tuinbestemming ontbreekt - acht de Afdeling het uitgangspunt van de raad om uitsluitend de woonbestemming toe te kennen aan het deel van het perceel waar de woning, de daarbij behorende bijgebouwen en aangrenzende, en als zodanig in gebruik zijnde, erf en tuin zijn gesitueerd, niet onredelijk. De Afdeling acht het niet onredelijk dat aan de overige gronden de agrarische bestemming is toegekend.
2.4.8. Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met het perceel [locatie 3] overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat bij het toekennen van de woonbestemming aan de gronden aan de [locatie 3] niet dezelfde uitgangspunten in acht zijn genomen als in het geval van [appellant sub 1]. De raad heeft in beide gevallen een woonbestemming toegekend aan het deel van het perceel waar de woning, de daarbij behorende bijgebouwen en de aangrenzende, en als zodanig in gebruik zijnde, erf en tuin zijn gelegen, die overigens - anders dan in het geval van [locatie 2] - dichter bij de weg zijn gelegen.
2.4.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden" toegekend aan het perceel aan de [locatie 2] te Brummen strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Beroep van [appellant sub 2]
2.5. [appellant sub 2], die een tuincentrum exploiteert te Laag Soeren op het perceel [locatie 4], kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Bedrijf (niet-agrarisch)" met verwijzing 32 toegekend aan het perceel [locatie 4] te Laag Soeren vanwege de beperkte bouwmogelijkheden en het ontbreken van de mogelijkheid om een dienstwoning te realiseren. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het beperken van de bouwmogelijkheden met ongeveer 50%. Hij stelt zich op het standpunt dat op grond van het vorige plan 4000 m2 aan bebouwing was toegestaan op het perceel en thans slechts bestaande bebouwing met een omvang van ongeveer 1848 m2 en maximale uitbreidingsmogelijkheden van 10%. Het bedrijf zit er al sinds 1970 en de beperkte uitbreidingsmogelijkheden zal door de scherpe concurrentie in de branche het bestaansrecht van het bedrijf kunnen aantasten. [appellant sub 2] stelt dat hij de uitbreidingsmogelijkheden nodig heeft ook in verband met uitbreiding van het assortiment. Voorts maakt het plan - in tegenstelling tot het vorige plan - ten onrechte geen dienstwoning meer mogelijk. Deze is noodzakelijk bij een bedrijf van deze omvang, ook in verband met de opvolging in het bedrijf. Tot op heden is de dienstwoning niet gerealiseerd omdat [appellant sub 2] in de aangrenzende burgerwoning woont.
2.5.1. In de plantoelichting is aangegeven dat niet-agrarische bedrijven niet thuishoren in het buitengebied. De raad is er zich van bewust dat bedrijven die hier al jaren zijn gevestigd niet zomaar kunnen worden verplaatst. Grootschalige uitbreidingen zullen echter niet worden toegestaan. Niet-agrarische bedrijven krijgen een eenmalige uitbreidingsmogelijkheid van 10% van de huidige bebouwingsoppervlakte, aldus de plantoelichting.
2.5.2. In de Nota van zienswijzen is aangegeven dat een 10%-uitbreidingsregeling is opgenomen in het bestemmingsplan. Aan grotere uitbreidingen kan de raad eventueel pas medewerking verlenen indien wordt aangetoond dat daar een bedrijfseconomische noodzaak voor is. De plannen dienen in dat geval vergezeld te gaan van een goede ruimtelijke onderbouwing, waarin ook de (milieu)effecten van de uitbreiding op de omgeving worden betrokken. Op basis van dit verzoek wordt gekeken of er medewerking kan worden verleend door middel van een planherziening.
Ten aanzien van het niet meer opnemen van de mogelijkheid voor het realiseren van een dienstwoning is in de Nota van zienswijzen aangegeven dat voorheen op het perceel een hoveniersbedrijf en tuincentrum waren gevestigd. Er was 1 dienstwoning aanwezig. Deze woning is echter verkocht en maakt geen deel meer uit van de bedrijfslocatie [locatie 4]. De raad stelt zich op het standpunt dat bij een tuincentrum heden ten dage geen dienstwoning noodzakelijk is.
2.5.3. Aan het perceel [locatie 4] te Laag Soeren is de bestemming "Bedrijf (niet-agrarisch)" met verwijzing 32 toegekend.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van een niet-agrarisch bedrijf, zoals weergegeven in kolom 3 "feitelijke bedrijvigheid" van bijlage A "Bedrijven (niet-agrarisch)" met de corresponderende cijferaanduiding, met daaraan ondergeschikt:
b. dienstwoning(en), uitsluitend indien dit in bijlage A "Bedrijven (niet-agrarisch)" is aangegeven.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a en b, van dit artikel zijn op gronden met deze bestemming gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Daarbij moeten de aanduidingen op de plankaart in acht worden genomen en geldt voor gebouwen dat de gezamenlijke bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen is opgenomen in bijlage A "Bedrijven (niet-agrarisch)" en maximaal 10 % mag worden vergroot binnen het bestemmingsvlak. Deze uitbreidingsmogelijkheid geldt niet voor het bedrijf, vermeld onder nummer 61, 65, 66 van bijlage A "Bedrijven (niet-agrarisch)". Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" zijn gebouwen uitsluitend toegelaten binnen het bouwvlak. Voorts geldt voor gebouwen dat het aantal toegelaten dienstwoningen in bijlage A "Bedrijven (niet agrarisch) " is aangegeven.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de regels van dit artikel. In artikel 25 zijn de volgende ontheffingsmogelijkheden opgenomen:
- afwijken van maximaal 10% van de genoemde maten;
In bijlage A is bij nr. 32 dat betrekking heeft op [locatie 4] als feitelijke bedrijvigheid "Tuincentrum" aangegeven. Bij het aantal dienstwoningen is 0 vermeld. Bij de maximale bebouwde oppervlakte is 1848 m2 aangegeven.
2.5.4. De Afdeling overweegt dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op het perceel geen dienstwoning mag worden gerealiseerd. Op grond van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1982" was weliswaar een dienstwoning op het perceel toegestaan en onder het huidige regime niet, maar gebleken is dat onder het vorige plan een dienstwoning aanwezig was die is verkocht en afgesplitst. Afsplitsing kan er niet toe leiden dat een nieuwe bouwmogelijkheid wordt gecreëerd. Het realiseren van een dienstwoning verdraagt zich niet met het gemeentelijk beleid neergelegd in de ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' (hierna: de ROV) om verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het realiseren van een dienstwoning op het perceel ten behoeve van het tuincentrum noodzakelijk is, te meer nu hij in de nabijheid van het perceel woont.
2.5.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd met betrekking tot de dienstwoning geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ontbreken van de mogelijkheid om een dienstwoning te realiseren binnen het plandeel met de bestemming "Bedrijf (niet-agrarisch)" met verwijzing 32 toegekend aan het perceel [locatie 4] te Laag Soeren strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre ongegrond.
2.5.6. Ten aanzien van de bouwmogelijkheden overweegt de Afdeling dat ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1982" op de gronden van [appellant sub 2], die ongeveer een oppervlakte hadden van 9925 m2, bebouwing was toegestaan tot een maximaal bebouwingspercentage van 40. Het was derhalve toegestaan om ongeveer 3970 m2 te bebouwen. In het bestemmingsplan is thans de maximale bebouwingsoppervlakte 1848 m2, zijnde de oppervlakte van de reeds op het perceel aanwezige bebouwing, met de mogelijkheid deze bebouwingsoppervlakte met 10 procent te vergroten. De bebouwingsmogelijkheden zijn derhalve beperkt met ongeveer 50%.
2.5.7. De Afdeling overweegt dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de ruimtelijke inzichten de afgelopen jaren zijn veranderd en dat gelet hierop een uitbreidingsmogelijkheid is opgenomen van 10%. Naar het oordeel van de Afdeling is niet gebleken dat de raad het door [appellant sub 2] gestelde belang bij het voortbestaan van de bestaande uitbreidingsmogelijkheden in de beoordeling heeft betrokken. Het doorschuiven van de beoordeling van de bedrijfseconomische noodzaak naar een mogelijke planherzieningsprocedure doet onvoldoende recht aan het belang van [appellant sub 2] in deze procedure.
2.5.8. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel het plandeel met de bestemming "Bedrijf (niet-agrarisch)" ter plaatse van het perceel Soerense Zand Zuid 32 is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, zodat het besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond.
Beroep van [appellant sub 6] en anderen
2.6. [appellant sub 6] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Bedrijf (niet-agrarisch)" toegekend aan het perceel [locatie 5]. Zij betogen dat de bestemming ten onrechte niet op hun verzoek is gewijzigd in een woonbestemming, waarbij de bestaande voormalige dienstwoning de bestemming "woondoeleinden" krijgt en op de voormalige gronden met bedrijfsdoeleinden de mogelijkheid van de bouw van een tweede woning wordt opgenomen. Zij betogen dat het gemeentebestuur, dat heeft aangegeven positief te staan tegen een planologische invulling met woningen, ten onrechte het standpunt heeft ingenomen alleen medewerking te verlenen door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan. [appellant sub 6] en anderen betogen dat deze ontwikkeling nu in dit bestemmingsplan moet worden meegenomen. Met een woonbestemming kan het perceel samen met het perceel [locatie 6] tot één geheel worden gemaakt.
2.6.1. Op de gronden ter plaatse van het perceel [locatie 5] rust de bestemming "Bedrijf (niet-agrarisch)" met verwijzing 30.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van een niet-agrarisch bedrijf, zoals weergegeven in kolom 3 "feitelijke bedrijvigheid" van bijlage A "Bedrijven (niet-agrarisch)" met de corresponderende cijferaanduiding, met daaraan ondergeschikt:
b. dienstwoning(en), uitsluitend indien dit in bijlage A "Bedrijven (niet-agrarisch)" is aangegeven.
In bijlage A is bij nr. 30 dat betrekking heeft op [locatie 5] als feitelijke bedrijvigheid "transportbedrijf" aangegeven. Bij het aantal dienstwoningen is 1 vermeld.
2.6.2. Het transportbedrijf dat ter plaatse was gevestigd is al geruime tijd beëindigd. Er bestaat geen voornemen om ter plaatse een (transport)bedrijf te vestigen. In mei 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Brummen een principe uitspraak gedaan over het verzoek van [appellant sub 6] om woningbouw ter plaatse mogelijk te maken en de bestemming transportbedrijf te schrappen. Ondanks dit principe-verzoek heeft de raad toch een bedrijfsbestemming aan het perceel toegekend en geen woningbouw mogelijk gemaakt. Er is gewezen op een mogelijke planherziening in de toekomst om woningbouw mogelijk te maken. Het vestigen van een transportbedrijf op deze locatie in het buitengebied is in strijd met de doelstellingen van het plan.
2.6.3. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf (niet-agrarisch)" toegekend aan het perceel [locatie 5] niet berust op een deugdelijke motivering en is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 6] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Beroep van [appellant sub 5]
2.6.4. [appellant sub 5] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Wonen" toegekend aan het perceel [locatie 7] te Leuvenheim. Zij betoogt dat op het perceel geen sprake is van wonen maar van veehandel in combinatie met handel en opslag materialen. Tevens voert zij aan dat het voorziene bouwvlak veel te klein is. De raad had een meer passende bestemming moeten opnemen. Het besluit is op dit punt tevens onvoldoende gemotiveerd.
2.6.5. De raad stelt zich op het standpunt dat er op het perceel geen reëel agrarisch bedrijf aanwezig is. Ook is er geen milieuvergunning of melding van het perceel bekend. Het handhaven van een agrarisch bouwperceel lag, aldus de raad, niet voor de hand. Dat is een reden waarom is gekozen voor een woonbestemming, omdat er ook wordt gewoond op het perceel.
2.6.6. In het verweerschrift heeft de raad aangegeven dat op het perceel sprake is van veehandel in combinatie met handelen in diverse materialen. Deze activiteiten zijn, aldus de raad, in strijd met het bestemmingsplan. Tegen een aantal activiteiten op het perceel lopen handhavingsacties. [appellant sub 5] is er meerdere keren op gewezen dat een milieuvergunning gevraagd moet worden maar tot een aanvraag is het nooit gekomen. De situatie is nu dat indien een aanvraag gedaan zou worden het niet meer mogelijk is een milieuvergunning te verlenen, omdat het perceel is gelegen binnen 250 meter van een voor verzuring gevoelig gebied en de vergunning op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij moet worden geweigerd, aldus de raad.
2.6.7. Op de gronden van het perceel [locatie 7] te Leuvenheim rust de bestemming "Wonen".
2.6.8. In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de activiteiten op het perceel aan de [locatie 7] die verband houden met veehandel en handel in opslag materialen niet positief behoefden te worden bestemd. Vast staat dat niet wordt voldaan aan de criteria zoals die zijn geformuleerd in de ROV om te komen tot een positieve bestemming voor een niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied. Het perceel had immers in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1982" de bestemming agrarisch gebied van grote landschappelijke waarde. Niet is gebleken dat het gemeentebestuur voorafgaand aan de inspraakprocedure een positief besluit heeft genomen op een verzoek om ontheffing of bestemmingsplanwijziging van dit bedrijf en/of hiervoor de planologische procedure met goed gevolg is afgerond. Al onder het vorige bestemmingsplan zijn handhavingsacties gestart tegen illegale activiteiten zodat geen rechten kunnen worden ontleend aan overgangsrecht.
2.6.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Wonen" toegekend aan het perceel [locatie 7] te Leuvenheim strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.
Beroep [appellant sub 7]
2.7. [appellant sub 7] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden" toegekend aan het perceel Pongeweg 16 te Hall. Hij betoogt dat het ingevolge het plan ten onrechte niet mogelijk is om binnen dit plandeel bij een boomkwekerij (door middel van ontheffing) een minicamping te starten en dat onvoldoende is gemotiveerd waarom onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende agrarische bedrijven. [appellant sub 7] betoogt dat het uitsluiten van een boomkwekerij ter grootte van 12 NGE of meer als type agrarisch bedrijf om een ontheffing ten behoeve van een minicamping te verlenen zich niet verdraagt met het gelijkheidsbeginsel.
2.7.1. In de Nota van zienswijzen is aangegeven dat een minicamping met een ontheffing kan worden toegestaan. Voor het toestaan gelden diverse criteria. Een van de criteria is dat een minicamping uitsluitend is toegestaan bij veeteelt- en akkerbouwbedrijven en niet bij boom- of sierteeltbedrijven. [appellant sub 7] wil de minicamping opstarten bij een kerstboomkwekerij. Het bestemmingsplan biedt daarvoor geen mogelijkheden.
2.7.2. In de plantoelichting is ten aanzien van kleinschalig kamperen opgemerkt dat het "kamperen bij de boer" een aanvulling is op het aanbod reguliere campings. De toegevoegde waarde is dat het mensen laat kennismaken met het "boerenleven" en aan agrariërs de kans wordt geboden om een neventak te ontplooien. Om die reden wordt het kleinschalig kamperen gekoppeld aan de min of meer traditionele agrarische bedrijven, te weten de veeteelt- en akkerbouwbedrijven. Minicampings kunnen niet worden opgericht bij boomkwekerijen of sierteeltbedrijven, aldus de plantoelichting.
2.7.3. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de regels van artikel 3 dat betrekking heeft op gronden met de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden". In artikel 25 van de planregels is de ontheffingsbevoegdheid opgenomen voor onder meer het exploiteren van een minicamping (nr. 3).
Ingevolge artikel 25, aanhef en onder a, van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening respectievelijk de regels te wijzigen dan wel ontheffing te verlenen van de regels volgens het onderstaande schema waarin per kolom is weergegeven:
a…
b…
c…
d..
e. De criteria die gelden bij het gebruik van ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden voor de gebieden, zoals opgenomen op plankaart 3.
In het bij dit artikel behorende schema zijn onder 3 de criteria vermeld om in aanmerking te komen voor een ontheffing om op gronden met de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden" een minicamping te exploiteren. Daarin is onder meer opgenomen dat de minicamping uitsluitend is toegelaten bij veeteelt- en akkerbouwbedrijven. De gronden maken geen deel uit van een boom- of sierteeltbedrijf. Voorts is daarin aangegeven dat burgemeester en wethouders de initiatiefnemer zijn om een advies te vragen van de Stichting Advisering Agrarische Bedrijven of een gelijkwaardig terzake deskundig bureau of persoon om aan te tonen dat het bedrijf een minimale bedrijfsomvang heeft van 12 NGE’s.
2.7.4. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan gelet op de geformuleerde criteria geen mogelijkheid biedt om ontheffing te verlenen voor het exploiteren van een minicamping op de gronden van [appellant sub 7] reeds omdat hij ter plaatse een boomteeltbedrijf exploiteert.
2.7.5. Het ruimtelijke beleid dat de raad volgt om minicampings alleen mogelijk te maken bij de meer traditionele agrarische bedrijven zoals veeteelt en akkerbouw bedrijven om daar kennis te maken met het boerenleven, en die mogelijkheid niet te bieden bij een boom- en sierteelt bedrijf, acht de Afdeling niet onredelijk. Het criterium dat het bedrijf een minimale bedrijfsomvang heeft van 12 NGE’s hangt samen met de definitiebepalingen in artikel 1. Hieruit volgt dat het gaat om hobbymatige activiteiten indien de activiteit (het houden van dieren) niet meer bedraagt dan 12 NGE . De mogelijkheid om een minicamping te realiseren hangt mede samen met de omvang van het bedrijf, van belang is dat het om een volwaardig veeteelt- en akkerbouwbedrijf gaat. Aan alle criteria moet worden voldaan, dus de gestelde rechtsongelijkheid hangt niet uitsluitend samen met het criterium van 12 NGE, maar ook met het onderscheid tussen een veeteelt- en akkerbouwbedrijf en een boomkwekerij- of sierteeltbedrijf. De Afdeling heeft niet kunnen vaststellen dat de raad hiermee heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
2.7.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden" toegekend aan het perceel Pongeweg 16 te Hall in samenhang met artikel 3 en 25 van de planregels en het schema behorende bij deze artikelen zoals hierboven geciteerd strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 7] is ongegrond.
Beroep [appellant sub 8]
2.8. [appellant sub 8] kan zich niet verenigen met de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden" en de aanduiding "P1 (paardenstal)" die is toegekend aan het perceel [locatie 8] te Eerbeek voor zover dat niet voorziet in het realiseren van een recreatiewoning op het perceel. [appellant sub 8] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een bestemming en bouwblok voor de aanwezige (recreatie)woning.
2.8.1. In paragraaf 5.2.7. van de plantoelichting is ten aanzien van recreatiewoningen aangegeven dat in het buitengebied enkele solitair gelegen recreatiewoningen liggen. Daar waar deze legaal zijn gebouwd en/of worden aangeslagen als recreatiewoning in het kader van de WOZ (peildatum februari 1999 - 23 oktober 2007) worden zij positief bestemd. Een recreatiewoning heeft een oppervlakte van maximaal 75 m2 (inclusief bijgebouwen) en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 7 meter.
2.8.2. In de Nota van Zienswijzen is aangegeven dat de inspraakreactie van [appellant sub 8] ertoe heeft geleid dat de paardenstal als zodanig is aangeduid. Het pand van [appellant sub 8] voldeed, aldus de raad, niet aan de in het planologisch beleid geformuleerde voorwaarden om de aanduiding recreatiewoning toe te kennen.
2.8.3. Op het perceel [locatie 8] te Eerbeek rust de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden" met de aanduiding "paardenstal P1". Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planregels is de op verbeelding voor "Agrarisch met landschapswaarden" aangewezen grond bestemd voor agrarische doeleinden, agrarische bouwpercelen met bijbehorende erven alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden waarvoor op de plankaart 2 aanduidingen zijn opgenomen.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder 12, van de planregels zijn op gronden met deze bestemming gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Daarbij moeten de aanduidingen op de plankaarten in acht worden genomen en ter plaatse van de aanduiding "paardenstal P1" en "paardenstal P2" op plankaart 1 is uitsluitend één gebouw voor het stallen van paarden toegelaten. De oppervlakte, goothoogte en hoogte van "Paardenstal P1" bedragen maximaal 95 m2 respectievelijk maximaal 3 m en 5 m en van "paardenstal P1" maximaal 95 m2 respectievelijk maximaal 3 m en 5 m en van "Paardenstal P2" maximaal 30 m2 respectievelijk maximaal 2,2 m en 2,9 m.
2.8.4. De Afdeling stelt vast dat de gronden niet zijn bestemd voor woondoeleinden dan wel recreatiedoeleinden.
2.8.5. In hetgeen [appellant sub 8] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming die is toegekend aan het perceel aan de [locatie 8] te Eerbeek niet behoeft te voorzien in een recreatiewoning. Dit is in overeenstemming met het terughoudende gemeentelijke ruimtelijke beleid voor (recreatie)woningen in het buitengebied neergelegd in de ROV, dat verstening in het buitengebied wil tegengaan. Vast staat dat niet wordt voldaan aan de criteria zoals die zijn geformuleerd in de plantoelichting om te komen tot een positieve bestemming voor (recreatie)woningen. [appellant sub 8] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er op het perceel [locatie 8] te Eerbeek sprake is van een legale (recreatie)woning en/of een woning die wordt aangeslagen als recreatiewoning in het kader van de WOZ.
2.8.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 8] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden" en de aanduiding "P1 (paardenstal)" die is toegekend aan de [locatie 8] te Eerbeek strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 8] is ongegrond.
Beroep van Vastgoedontwikkeling B.V. en anderen
2.9. Vastgoedontwikkeling B.V. en anderen kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Bos" dat ziet op het perceel Doonweg te Eerbeek, gemeente Hall, sectie E, nummer 6058 omdat deze bestemming geen woningen mogelijk maakt. De bestemming "Bos" is vanuit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar omdat het perceel direct tegen de kern Eerbeek ligt met aan 3 zijden bebouwing. Ten onrechte stelt de raad zich op het standpunt dat op deze locatie geen woningbouw is toegestaan. Zij stellen dat dit standpunt ook geen steun vindt in de ROV of ander ruimtelijk beleid. Hoewel het perceel is aangemerkt als EHS zal het realiseren van woningen niet tot gevolg hebben dat sprake is van significante aantasting van kernkwaliteiten. Op het perceel is sprake van ernstige bodemverontreiniging. Sanering wordt betaalbaar indien er woningbouw kan worden gerealiseerd, aldus Vastgoedontwikkeling B.V. en anderen. Zij betogen dat het perceel buiten dit bestemmingsplan moest worden gelaten. Het aangrenzende perceel, een voormalige stortplaats, is ten onrechte gewijzigd vastgesteld als bedrijfsbestemming. Ten onrechte is niet onderzocht wat de gevolgen zullen zijn van deze omliggende bestemming voor de door Vastgoedontwikkeling B.V. en anderen gewenste woonbestemming. Ten slotte betogen Vastgoedontwikkeling B.V. en anderen dat het bestemmingsplan onzorgvuldig is voorbereid nu benodigde onderzoeken ontbreken.
2.9.1. In de Nota van zienswijze heeft de raad aangegeven dat het perceel deel uitmaakt van de bestemmingsplannen "Eerbeek Oude Dorp 1984" en "Eerbeek Zuid 1971". Het deel dat in het bestemmingsplan Eerbeek Oude Dorp 1984 ligt heeft de bestemming bos van landschappelijke waarde en het deel dat in het bestemmingsplan "Eerbeek Zuid" ligt de bestemming bedrijfswaterwingebied. In het deel gelegen binnen het bestemmingsplan "Eerbeek Oude Dorp 1984" is het niet toegestaan gebouwen op te richten. Het deel binnen het bestemmingplan "Eerbeek Zuid 1971" laat uitsluitend bebouwing toe voor de functie bedrijfswaterwingebied. Binnen deze bestemming is, ten behoeve van de functie bedrijfswaterwinning, maximaal 1 dienstwoning toegestaan.
De raad heeft verder aangegeven dat in het kader van de ROV onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van woningbouwontwikkeling rondom Eerbeek. Een en ander heeft erin geresulteerd dat in ieder geval op dit moment geen ontwikkeling in het gebied wordt toegestaan. Het perceel maakt onderdeel uit van de EHS. Het is op zich een logische keus om gebieden die onderdeel uitmaken van de EHS, indien mogelijk, in het buitengebied op te nemen. De woningbouwplannen van Vastgoedontwikkeling B.V. moeten bovendien een opbrengst genereren waarmee de sterk verontreinigde ondergrond moet worden gesaneerd. Het zal dus moeten gaan om een groot aantal woningen. Naast het feit dat aangetoond moet worden dat de EHS niet wordt geschaad zal er ook gecompenseerd moeten worden. In de ROV is aangegeven dat voor nieuwbouwprojecten (woningen) die op korte termijn plaatsvinden met name de haalbaarheid van groot belang is. Locaties waar weinig bezwaren zijn of bijzondere waarden verdienen de voorkeur. Voor woningbouwplannen op korte termijn geldt daarom dat zij primair worden getoetst op de inbreuk op bestaande waarden en de financieel, maatschappelijke en bestuurlijke haalbaarheid van dit moment. In het kader van de ROV is, aldus de raad, een voorkeur uitgesproken voor het ontwikkelingsmodel Lombok. Voor het adequaat realiseren van het woningbouwprogramma tot 2015 biedt de ontwikkeling van het model Lombok voldoende ruimte. Voor de periode na 2015, of zoveel eerder indien de woningbehoefte daar aanleiding toe geeft, zal opnieuw worden bezien welke uitbreidingslocaties voor woningbouw in aanmerking komen. Op basis van de ROV kan worden geconcludeerd dat de locatie van Vastgoedontwikkeling B.V. en anderen in ieder geval op dit moment niet in aanmerking komt voor woningbouw.
2.9.2. In hetgeen Vastgoedontwikkeling B.V. en anderen hebben aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Bos" die is toegekend aan het perceel Doonweg te Eerbeek, gemeente Hall, sectie E, nummer 6058 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het perceel is in overeenstemming met de uitgangspunten die bij de begrenzing van het bestemmingsplan zijn gehanteerd en bij het vaststellen van het bestemmingsplan meegenomen. Het perceel ligt weliswaar tegen de kern Eerbeek met aan 3 zijden bebouwing maar maakt geen deel uit van de bebouwde kom van Eerbeek. Anders dan Vastgoedontwikkeling B.V. en anderen hebben aangevoerd kan niet staande worden gehouden dat het niet toelaten van woningbouw op het perceel niet in overeenstemming is met het gemeentelijke ruimtelijke beleid voor (recreatie)woningen in het buitengebied neergelegd in de ROV. In het kader van de ROV is voor Eerbeek een voorkeur uitgesproken voor het ontwikkelingsmodel Lombok-Zuid. Aldus de ROV biedt dit en de uitbreiding die is voorzien in de kernen Brummen en Eerbeek voldoende ruimte voor het realiseren van woningen. Voorts is aangegeven dat de capaciteit voor woningen in het buitengebied beperkt is. Er kan geen sprake zijn van een substantieel programma in het buitengebied, aldus de ROV. Het argument dat het terrein gesaneerd moet worden treft ook geen doel. Dit kan geen reden zijn om woningbouw ter plaatse toe te staan, ook omdat, gelijk de raad heeft aangegeven, het om de financiering daarvan rond te krijgen zal moeten gaan om een groot aantal woningen hetgeen zich niet verdraagt met de ROV.
2.9.3. De conclusie is dat hetgeen Vastgoedontwikkeling B.V. en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bos" dat ziet op het perceel Doonweg te Eerbeek, gemeente Hall, sectie E, nummer 6058 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van Vastgoedontwikkeling B.V. en anderen is ongegrond.
Proceskostenvergoeding
2.10. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 6] in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellante sub 3 A], [appellant sub 3 B], [appellant sub 3 C], [appellant sub 3 D] en [appellant sub 3 E], [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellant sub 8], Vastgoedontwikkeling en anderen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 3 A], [appellant sub 3 B], [appellant sub 3 C], [appellant sub 3 D] en [appellant sub 3 E], voor zover ingesteld door [appellant sub 3 B], [appellant sub 3 C], [appellant sub 3 D] en [appellant sub 3 E] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gedeeltelijk gegrond en het beroep van [appellant sub 6] en anderen gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Brummen van 17 december 2009 voor zover dat ziet op:
a. de vaststelling van artikel 5, derde lid, aanhef en onder a en b, van de planregels voor zover daarin ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Bedrijf (niet-agrarisch)" ter plaatse van het perceel [locatie 4] is bepaald dat voor gebouwen geldt dat de gezamenlijke bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen - zoals is opgenomen in bijlage A "Bedrijven (niet-agrarisch)" - maximaal 10 % mag worden vergroot binnen het bestemmingsvlak;
b. de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf (niet-agrarisch)" toegekend aan het perceel [locatie 5];
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2] voor het overige ongegrond en de beroepen van [appellante sub 3 A], [appellant sub 1], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MK Vastgoedontwikkeling B.V. en anderen, [appellant sub 5], [appellant sub 7] en [appellant sub 8] geheel ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Brummen tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van zijn beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en tot vergoeding van bij [appellant sub 6] en anderen in verband met de behandeling van hun beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van
€ 909,00 (zegge: negenhonderdnegen euro), waarvan € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Brummen aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) en aan [appellant sub 6] en anderen € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011