201009456/1/M1.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Hoek, gemeente Terneuzen,
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen,
verweerder.
Bij besluit van 3 november 2009 heeft het college op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) een maatwerkvoorschrift gesteld voor een door [vergunninghouder] gedreven windturbine op het perceel [locatie] te Hoek.
Bij besluit van 20 augustus 2010 heeft het college besloten op het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2011, waar [appellant] en anderen, van wie [appellant] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door N.E.M. van Hurck, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [vergunninghouders], als partij gehoord.
2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college het door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar tegen het besluit van 3 november 2009, waarbij ten aanzien van het in werking zijn van een door [vergunninghouder] gedreven windturbine ambtshalve een maatwerkvoorschrift is opgelegd ingevolge artikel 3.12, tweede lid, van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: de Regeling), gegrond verklaard. Het college heeft daarbij vermeld dat het besluit van 3 november 2009 niet in stand kan blijven, aangezien het college niet bevoegd is tot het eisen van een automatische stilstandvoorziening en het in aanvulling daarop stellen van een maatwerkvoorschrift, zoals bedoeld in artikel 3.12, tweede lid, van de Regeling. Gelet hierop is in het bestreden besluit het bezwaar van [appellant] en anderen, dat, kort weergegeven, het maatwerkvoorschrift niet toereikend is, buiten beschouwing gelaten.
2.2. De Afdeling begrijpt het bestreden besluit aldus dat het, hoewel dit niet expliciet is vermeld, mede de herroeping van het bij besluit van 3 november 2009 gestelde maatwerkvoorschrift behelst. [appellant] en anderen en het college zijn hier, zoals ter zitting is gebleken, ook van uitgegaan.
2.3. Ingevolge artikel 3.14, vierde lid, van het Activiteitenbesluit worden bij het in werking hebben van een windturbine ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering de bij ministeriële regeling te stellen maatregelen toegepast.
Ingevolge artikel 3.12, eerste lid, van de Regeling is ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering de windturbine voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de geluidgevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van geluidgevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden. De afstand geldt van een punt op ashoogte van de windturbine tot de gevel van het geluidgevoelige object.
Ingevolge het tweede lid kan het bevoegd gezag met betrekking tot het in werking hebben van een windturbine aanvullend maatwerkvoorschriften stellen ten behoeve van het voorkomen of beperken van hinder door slagschaduw indien het eerste lid in een specifiek geval niet toereikend is.
2.4. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de normen, zoals opgenomen in artikel 3.12, eerste lid, van de Regeling, niet worden overschreden, zodat de windturbine niet voorzien hoeft te zijn van een automatische stilstandvoorziening. Het college wijst in dit verband op het rapport van 12 januari 2009 van het Adviesburo Van der Boom (hierna: het rapport), waaruit blijkt dat als gevolg van het in werking zijn van de windturbine van De Jonge en Van Driessen ter plaatse van gevoelige objecten niet meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw optreedt. Het college merkt hierbij op dat het rapport niet weerlegd is door een andersluidend deskundigenrapport. Nu uit het rapport blijkt dat de normen zoals opgenomen in artikel 3.12, eerste lid, van de Regeling niet worden overschreden, acht het college zich niet bevoegd om ingevolge het tweede lid van dit artikel een maatwerkvoorschrift te stellen.
2.5. [appellant] en anderen betogen dat het college ten onrechte het gestelde maatwerkvoorschrift heeft herroepen, aangezien als gevolg van het in werking zijn van de onderhavige windturbine ter plaatse van gevoelige objecten volgens hen meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw optreedt. In dit verband voeren zij aan dat uit het rapport blijkt dat de zogeheten "large shadow-sensitive" correctiefactoren, voor schaduwgevoelige objecten, zoals die vermeld staan in bijlage II van het rapport, niet zijn toegepast. Het niet toepassen van deze correctiefactoren is volgens [appellant] en anderen, zo blijkt uit het verslag van de Commissie voor de bezwaarschriften van 22 juli 2010, niet meegenomen in de berekeningen en dus ook niet betrokken in de afweging van het college om de windturbine in werking te laten zijn zonder adequate beperking van overlast van slagschaduw. Daarnaast voeren [appellant] en anderen aan dat in het rapport in strijd met de nota van toelichting bij de Regeling gebruik is gemaakt van weerscorrectiefactoren die berekend zijn met behulp van gegevens van het KNMI-station De Bilt in plaats van met behulp van gegevens van de Zeeuwse KNMI-stations Vlissingen en Westdorpe. De nota van toelichting bij de Regeling spreekt volgens [appellant] en anderen namelijk van lokaalspecifieke factoren. [appellant] en anderen stellen dat Zeeland als provincie de meeste zonuren van Nederland heeft, waardoor ook schaduw een indringender aspect is. Het gebruik maken van de gegevens van de Zeeuwse KNMI-stations zal volgens [appellant] en anderen uitwijzen dat een overschrijding van de normen, zoals opgenomen in artikel 3.12, eerste lid, van de Regeling, zal plaatsvinden.
2.6. Het bestreden besluit berust op het in het rapport ingenomen standpunt dat als gevolg van het in werking zijn van de onderhavige windturbine ter plaatse van gevoelige objecten er niet meer dan 17 dagen per jaar meer dan 20 minuten per dag slagschaduw optreedt. Uit de uitleg bij de in tabel III.1 van het rapport weergegeven slagschaduwwerking blijkt dat bij het berekenen van de slagschaduwwerking van de windturbine is uitgegaan van de meest gunstige zonsituatie, waarbij een slagschaduwwerking optreedt van maximaal 26 dagen per jaar van 18 minuten per dag. Uit de in tabel III.1 weergegeven resultaten van de berekeningen kan worden afgeleid dat zelfs in een situatie waarbij de zon voortdurend schijnt ter plaatse van gevoelige objecten niet meer dan 17 dagen per jaar meer dan 20 minuten per dag slagschaduw optreedt. De slagschaduwwerking van de windturbine zal volgens het rapport gemiddeld 9 dagen per jaar van 6 minuten per dag bedragen. [appellant] en anderen hebben met hetgeen zij naar voren hebben gebracht niet aannemelijk gemaakt dat de berekeningen in het rapport of de resultaten daarvan onjuist zouden zijn.
Nu bij de berekeningen tevens is uitgegaan van de situatie waarbij de zon voortdurend schijnt, komt geen betekenis toe aan de stellingen van [appellant] en anderen dat ten onrechte de zogeheten "large shadow-sensitive" correctiefactoren, voor schaduwgevoelige objecten, niet zou zijn toegepast en dat wat het aantal zonuren per jaar betreft ten onrechte niet zou zijn uitgegaan van lokaalspecifieke omstandigheden.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich op basis van het rapport in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de normen, zoals opgenomen in artikel 3.12, eerste lid, van de Regeling, niet worden overschreden, zodat de windturbine niet voorzien hoeft te zijn van een automatische stilstandvoorziening en het college op grond van het tweede lid niet bevoegd is in dit verband een maatwerkvoorschrift te stellen. Deze beroepsgrond faalt.
2.7. Wat betreft het verzoek van [appellant] en anderen om ook in verband met de aspecten geluidhinder en veiligheid door middel van een maatwerkvoorschrift een stilstandvoorziening te verlangen, dient te worden geoordeeld dat het primaire besluit van 3 november 2009 slechts beoogde een maatwerkvoorschrift in verband met beperking van hinder door slagschaduw te stellen. Daargelaten de vraag of het Activiteitenbesluit en de Regeling voorzien in de mogelijkheid om ter zake van geluidhinder en veiligheid een maatwerkvoorschrift te stellen, kan dit in deze procedure geen onderwerp van het geding zijn. Deze beroepsgrond faalt.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011