201008355/1/H3.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van Leerdam (hierna onderscheidenlijk: de burgemeester en het college),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) van 16 juli 2010 in zaak nr. 08/55 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Utrecht, (hierna: [wederpartij])
de burgemeester en het college.
Bij besluit van 23 april 2007 heeft de burgemeester de aan [wederpartij] bij besluit van 3 november 2006 voor het exploiteren van een horecaonderneming in Grand Café Reina aan de [locatie] te Leerdam verleende vergunning (hierna: de exploitatievergunning) ingetrokken.
Bij besluit van diezelfde dag heeft het college de aan [wederpartij] bij besluit van 3 november 2006 krachtens de Drank- en Horecawet voor het schenken van alcohol in de horeca-inrichting in Grand Café Reina verleende vergunning (hierna: de Dhw-vergunning) ingetrokken.
Bij besluit van 11 december 2007 hebben de burgemeester en het college het door [wederpartij] tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de burgemeester en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. Zij hebben de gronden aangevuld bij brief van 23 september 2010.
De burgemeester en het college hebben adviezen van onderscheidenlijk 15 februari en 14 december 2007 van het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur aan de Afdeling toegezonden. Daarbij hebben zij medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling ervan kennis zal mogen nemen. Op 20 december 2010 heeft de Afdeling beslist dat de aldus verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. [wederpartij] heeft vervolgens toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verleend.
Bij besluit van 22 maart 2011 hebben de burgemeester en het college het door [wederpartij] tegen de besluiten van 23 april 2007 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
[wederpartij] heeft een reactie op dit besluit ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2011, waar de burgemeester en het college, vertegenwoordigd door mr. H.X. Botter en mr. B.J.P.G. Roozendaal, beiden advocaat te Breda, en L. B. Elsen en M. Bouter, beiden werkzaam in dienst van de gemeente Leerdam, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. I.P. Sigmond, advocaat te Heerlen, zijn verschenen.
2.1. De burgemeester en het college betogen dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] geen belang heeft bij het door hem bij haar ingestelde beroep. Zij voeren daartoe aan dat [wederpartij] geen schade heeft geleden, nu hij de inrichting na de intrekking van de vergunningen is blijven exploiteren.
2.1.1. De ingetrokken exploitatievergunning was geldig tot 3 mei 2007. Op 23 mei 2007 is het faillissement van Grand Café Reina uitgesproken. Dat [wederpartij] de exploitatie van Grand Café Reina na de intrekking van de vergunningen en na afloop van de geldingsduur van de exploitatievergunning heeft voortgezet is niet weersproken. [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door de intrekking van de vergunningen inkomsten uit exploitatie heeft gederfd en daardoor schade heeft geleden. Dat [wederpartij], zoals hij stelt, emotionele schade heeft geleden, doordat onderzoek is gedaan naar zijn integriteit, is onvoldoende om belang bij het beroep aan te nemen. Of een eventuele aanvraag van [wederpartij] om verlening van een nieuwe exploitatievergunning zou zijn ingewilligd, staat thans niet ter toets.
Gelet op het voorgaande, had [wederpartij] geen belang bij het door hem ingestelde beroep. Het betoog slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de burgemeester en het college van 11 december 2007 niet-ontvankelijk verklaren.
2.3. Bij besluit van 22 maart 2011 hebben de burgemeester en het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar beslist. Dit besluit wordt op de voet van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, in de beoordeling betrokken. Door de vernietiging van de aangevallen uitspraak is de grondslag aan dit besluit komen te ontvallen. Om deze reden zal de Afdeling het beroep tegen dat besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 16 juli 2010 in zaak nr. 08/55;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van de burgemeester van Leerdam en van het college van burgemeester en wethouders van Leerdam van 22 maart 2011 met kenmerk A/UIT - 1108895, gegrond;
V. vernietigt dat besluit.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011