ECLI:NL:RVS:2011:BQ8827

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012064/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing en bouwvergunning voor dakkapel in Hilversum

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum op 5 november 2008 geweigerd om aan [appellant] een ontheffing en bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakkapel in het achterdakvlak van zijn woning. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] op 19 mei 2009 ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft op 2 november 2010 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 14 december 2010 is ingekomen. De zaak is behandeld op 10 juni 2011, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A.F. van Dam, en het college door J. van Nes.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het bouwplan van [appellant] niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Noordwestelijk Villagebied", dat een minimale afstand van 1 meter tot de nok van het dak vereist voor dakkapellen. [appellant] betoogde dat de bestaande dakkapel als goot moest worden beschouwd, maar de Raad oordeelde dat de tekst van het planvoorschrift geen ruimte biedt voor deze uitleg. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid de ontheffing kon weigeren, omdat de beoogde dakkapel de cultuurhistorische waarden van de woning onevenredig zou aantasten, ondersteund door negatieve adviezen van de Commissie voor Welstand en Monumenten.

Daarnaast heeft de Raad van State de waarde van het deskundigenrapport van ir. A.A. Korfker beperkt geacht, omdat niet duidelijk was in hoeverre het advies was gebaseerd op de geldende welstandscriteria. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat de door [appellant] aangehaalde gevallen niet voldoende vergelijkbaar waren met zijn situatie. Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

201012064/1/H1.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hilversum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2010 in zaak nr. 09/3183 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2008 heeft het college geweigerd aan [appellant] ontheffing en bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakkapel in het achterdakvlak van de woning op het perceel [locatie] te Hilversum.
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 januari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door door mr. A.F. van Dam, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door J. van Nes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan van [appellant] voorziet in een dakkapel in het bovenste gedeelte van het dakvlak aan de achterzijde van de woning op het perceel. In het onderste gedeelte van het dakvlak bevindt zich reeds een dakkapel.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Noordwestelijk Villagebied" rust op het perceel de bestemming "Wonen".
Artikel 11, eerste lid, aanhef en onder i, van de planvoorschriften, bepaalt voor hoofdgebouwen dat de afstand van een dakkapel of dakraam tot de nok tenminste 1m bedraagt en groter dient te zijn dan de afstand tot de goot of de gootlijst.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan strijdig is met het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat de goot als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder i, wordt gevormd door het dak van de reeds bestaande dakkapel.
2.3.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de tekst van het planvoorschrift geen ruimte biedt voor deze uitleg. Beslissend is de afstand van de te realiseren dakkapel tot de goot of gootlijst, niet de afstand tot het dak van een lager gelegen dakkapel. Dat de reeds bestaande dakkapel een aanzienlijk deel van de breedte van de woning beslaat, maakt dit niet anders.
2.4. Ingevolge artikel 11, elfde lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften, kunnen burgemeester en wethouders, voor zover hier van belang, vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 1, aanhef en onder i, voor een kleinere afstand dan 1m tot de nok of een hogere dakkapel. Deze vrijstelling wordt ingevolge het twaalfde lid uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het perceel, ensemble of de nabije omgeving daarvan, noch van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren ontheffing te verlenen.
2.5.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de ontheffing niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het college zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld, dat de beoogde dakkapel van [appellant] de cultuurhistorische waarden van de woning onevenredig aantast, welk standpunt wordt ondersteund door twee negatieve adviezen van de Commissie voor Welstand en Monumenten. De door [appellant] ter zitting aangehaalde brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 26 januari 2011 (Kamerstukken II 2010/2011, 32156, nr. 27) en de daarbij behorende factsheets over bouwactiviteiten in beschermde stadsgezichten, wat daar verder van zij, hebben betrekking op wetgevingsvoornemens en leiden reeds daarom niet tot een ander oordeel.
Voor zover [appellant] aanvoert dat het college van standpunt is veranderd door zich eerst op het standpunt te stellen dat geen dakkapel mogelijk is en later dat wel een dakkapel maar niet de beoogde dakkapel mogelijk is, wordt overwogen dat, wat daar ook van zij, niet de mogelijkheid van plaatsing van een dakkapel in algemene zin maar de in het bouwplan voorziene dakkapel ter toetsing voorlag. Zowel in het besluit van 19 mei 2009 als in de bestreden uitspraak is de beoogde dakkapel getoetst aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
2.6. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte beperkte waarde heeft toegekend aan het door hem in het geding gebrachte deskundigenrapport van ir. A.A. Korfker.
2.6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
2.6.2. De rechtbank heeft op juiste gronden beperkte waarde toegekend aan het deskundigenrapport van Korfker nu onvoldoende duidelijk is in hoeverre het advies is gebaseerd op toetsing van het bouwplan aan de ter plaatse geldende welstandscriteria, waaronder de welstandsnota. De opleiding en ervaring van Korfker als zodanig maakt dit niet anders.
Voor zover [appellant] betoogt dat uit niets blijkt dat de welstandscommissie haar advies heeft gebaseerd op de welstandsnota, mist dit betoog feitelijke grondslag nu de welstandsnota, naast andere welstandscriteria, is opgenomen in de opsomming van het beoordelingskader in het advies. Voorts is het negatieve advies van de welstandcommissie gebaseerd op een in de welstandsnota opgenomen welstandscriterium.
2.7. Tot slot voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar twee andere woningen met dakkapellen in zijn straat, niet heeft gehonoreerd.
2.7.1. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de door [appellant] bedoelde gevallen niet zodanig overeenkomen met het thans aan de orde zijnde geval, dat het college daarin aanleiding had moeten zien medewerking te verlenen aan het bouwplan. Niet aannemelijk is geworden dat de dakkapel van de woning op het perceel [locatie A] is gelegaliseerd, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel reeds daarom faalt. Voorts verschillen de omvang en hoogte van het dakvlak van de woning op het perceel [locatie B] dusdanig van het dakvlak van de woning op het perceel van [appellant], dat ook in zoverre van een gelijk geval geen sprake is.
2.8. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift nog aangegeven dat de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Op de daarin genoemde gronden is de rechtbank in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen argumenten aangevoerd waarom de weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is geweest.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011
357-713.