ECLI:NL:RVS:2011:BQ8823

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103776/2/H4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure betreffende revisievergunning voor varkenshouderij

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg op 1 februari 2011 een revisievergunning verleend aan [vergunninghouder] voor een varkenshouderij met een co-vergistingsinstallatie en een warmtekrachtkoppelingsinstallatie op het perceel [locatie] te Bergentheim. Dit besluit werd op 16 februari 2011 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] op 30 maart 2011 beroep ingesteld, waarbij hij zijn beroep op 28 april 2011 heeft aangevuld. Tevens heeft [verzoeker] verzocht om een voorlopige voorziening, die op 1 juni 2011 ter zitting werd behandeld.

Tijdens de zitting waren zowel [verzoeker] als het college vertegenwoordigd. [verzoeker] vreesde voor geluid- en geurhinder door de inrichting, vooral door het transportverkeer en de laad- en losactiviteiten in de buitenlucht. Hij stelde dat de co-vergistingsprocedure niet in een volledig gesloten systeem plaatsvond, wat geurhinder zou kunnen veroorzaken. De voorzitter van de Raad van State, mr. K. Brink, heeft echter vastgesteld dat [vergunninghouder] heeft verklaard geen uitvoering te geven aan de vergunning totdat er uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Hierdoor was er volgens de voorzitter geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 juni 2011.

Uitspraak

201103776/2/H4.
Datum uitspraak: 17 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Bergentheim, gemeente Hardenberg,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij met een co-vergistingsinstallatie en een warmtekrachtkoppelingsinstallatie op het perceel [locatie] te Bergentheim. Dit besluit is op 16 februari 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2011, beroep ingesteld. [verzoeker] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 28 april 2011.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 juni 2011, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, en het college, vertegenwoordigd door A.M. Zwiers, A. van der Zwan-Wenneker en A.J. Schuurman, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, ter zitting als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] vreest voor geluidhinder en geurhinder vanwege de inrichting. Volgens [verzoeker] treedt geluidhinder op door transportverkeer en doordat de laad- en losactiviteiten in de buitenlucht plaatsvinden. Voorts zal volgens hem geurhinder optreden, omdat niet is gewaarborgd dat de co-vergistingsprocedure in een volledig gesloten systeem plaatsvindt.
2.2.1. Ter zitting heeft [vergunninghouder] stellig en zonder voorbehoud verklaard dat geen uitvoering zal worden gegeven aan hetgeen bij het bestreden besluit is vergund, totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Reeds hierom is de voorzitter van oordeel dat geen spoedeisend belang bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2011
195-651.