ECLI:NL:RVS:2011:BQ8822

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103465/2/H4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor melkrundvee- en varkensbedrijf te Lutten

Op 17 februari 2011 verleende het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg een revisievergunning voor een melkrundvee- en varkensbedrijf op een perceel in Lutten. Dit besluit werd op 23 februari 2011 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning hebben onder anderen [verzoeker] en anderen op 1 april 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij tevens verzochten om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 1 juni 2011 ter zitting behandeld, waar zowel de verzoekers als het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat er twijfels zijn over de ontvankelijkheid van het beroep, omdat niet duidelijk is of de verzoekers zienswijzen hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit. Desondanks heeft de voorzitter besloten om inhoudelijk op het verzoek om voorlopige voorziening in te gaan.

De verzoekers vreesden voor geurhinder en de uitstoot van fijnstof door de inrichting. Het college stelde echter dat er onderzoek was gedaan naar deze aspecten en dat er geen onaanvaardbare geurhinder of gevolgen voor de luchtkwaliteit te verwachten waren. De voorzitter heeft geen aanleiding gezien om aan deze conclusie te twijfelen.

Daarnaast heeft de voorzitter opgemerkt dat de zorgen van de verzoekers over waardevermindering van hun woningen en verkeersonveilige situaties geen betrekking hebben op de belangen die de Wet milieubeheer beoogt te beschermen. Gelet op deze overwegingen heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 17 juni 2011.

Uitspraak

201103465/2/H4.
Datum uitspraak: 17 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Lutten, gemeente Hardenberg, en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een melkrundvee- en varkensbedrijf op het perceel [locatie] te Lutten. Dit besluit is op 23 februari 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2011, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 juni 2011, waar [verzoeker] en anderen, van wie [2 verzoekers] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A.M. Zwiers, A. van der Zwan-Wenneker en A.J. Schuurman, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] ter zitting als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting sluit de voorzitter geenszins uit dat het beroep van [verzoeker] en anderen in de bodemprocedure niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat [verzoeker] en anderen zienswijzen hebben ingebracht tegen het ontwerpbesluit. Aangezien dit niet geheel zeker is, ziet de voorzitter evenwel voldoende aanleiding om in het hierna volgende inhoudelijk op het verzoek om voorlopige voorziening in te gaan.
2.3. [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd dat zij vrezen voor geurhinder vanwege de inrichting en voor de uitstoot van fijnstof.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat in het kader van het bestreden besluit onderzoek is gedaan naar geurhinder en de uitstoot van fijnstof. Volgens het college treedt er geen onaanvaardbare geurhinder op en heeft het in werking zijn van de inrichting geen onaanvaardbare gevolgen voor de luchtkwaliteit. Volgens het college staan deze aspecten niet aan vergunningverlening in de weg.
De voorzitter ziet gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanleiding om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen.
2.4. Ten aanzien van het betoog van [verzoeker] en anderen dat hun woningen in waarde zullen dalen en dat in de omgeving van de inrichting een verkeersonveilige situatie zal ontstaan, merkt de voorzitter op dat deze beroepsgronden geen betrekking hebben op belangen die de Wet milieubeheer beoogt te beschermen.
2.5. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2011
195-651.