201010261/1/H2.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zeist,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 20 september 2010 in zaak nr. 10/473 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân.
Bij besluit van 13 november 2009 heeft het dagelijks bestuur [appellant] medegedeeld dat hij niet of niet voldoende heeft voldaan aan zijn verplichting tot onderhoud van de schouwsloot die grenst aan zijn perceel (hierna: de schouwsloot) en heeft het hem een last onder bestuursdwang opgelegd alsnog aan deze verplichting te voldoen met een begunstigingstermijn van veertien dagen.
Bij besluit van 3 februari 2010, voor zover hier van belang, heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar
ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2011, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door drs. G. Jansen, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Keur Wetterskip Fryslân (hierna: de Keur), voor zover hier van belang, wordt onder schouwwateren verstaan: de wateren in onderhoud bij de eigenaren van de aan die wateren grenzende percelen.
Ingevolge artikel 13 zijn onderhoudsplichtig degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan de wateren zijn aangewezen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, dragen de onderhoudsplichtigen van wateren te dien aanzien zorg voor:
a. het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen, die de af- en/of aanvoer en/of de berging van water hinderen;
b. het vóór door het bestuursorgaan vooraf aangekondigde schouwdata schonen door het maaien en het verwijderen van begroeiingen, anders dan die, die dienen tot verdediging van de taluds;
c. het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voorzover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd, dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.
In de per 22 december 2009 van toepassing zijnde Keur Wetterskip Fryslân 2010 zijn in de artikelen 1, aanhef en onder aa, 3 en 9 vergelijkbare bepalingen opgenomen.
2.2. [appellant] betoogt - samengevat weergegeven - dat de rechtbank heeft miskend dat hij niet aan zijn plicht tot het onderhouden van de schouwsloot op grond van de Keur heeft kunnen voldoen. Hij voert aan dat het dagelijks bestuur hem, ondanks in de loop der tijd herhaaldelijk gedane verzoeken daartoe, niet deugdelijk kenbaar heeft gemaakt op welke plaatsen de schouwsloot niet voldoet aan de onderhoudsvoorschriften, waardoor hij het onderhoud niet kon uitvoeren.
Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beleid van het dagelijks bestuur dat jaarlijks een schouw plaatsvindt, redelijk is. Hij voert hiertoe aan dat het niet noodzakelijk is om elk jaar de schouwsloot te onderhouden om een goede doorstroming van het water te behouden.
Ten slotte betoogt [appellant] dat de verplichting tot onderhoud van de schouwsloot door het dagelijks bestuur dient te worden uitgevoerd. Hij voert daartoe aan dat de onderhoudsverplichting uitsluitend geldt voor eigenaren van percelen die grenzen aan een schouwwatergang, zodat die onevenredig zwaar worden belast door de kosten van het onderhoud en de kosten van dit onderhoud voor een gemiddelde eigenaar van een perceel dat grenst aan een schouwsloot onredelijk hoog zijn.
2.2.1. Niet in geschil is dat [appellant] eigenaar is van een perceel waartoe een deel van de desbetreffende watergang behoort, althans waaraan deze is gelegen. Voorts is niet in geschil dat deze watergang in de legger is aangewezen als schouwwatergang. Gelet hierop en op de onder 2.1 weergegeven artikelen van de Keur, in onderlinge samenhang gelezen, is [appellant] onderhoudsplichtige voor het gewone onderhoud.
2.2.2. In de bijlage bij het besluit van 13 november 2009 is op een kaartje aangegeven op welke watergang het besluit betrekking heeft. De in het besluit opgenomen onderhoudsverplichting heeft betrekking op de watergang voor zover deze grenst aan het perceel van [appellant]. Voorts is in die bijlage vermeld: code nalatigheid 1. Daarbij is vermeld dat deze code staat voor "Begroeiing uit de watergang verwijderen". Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat indien bij [appellant], ondanks deze informatie die op zichzelf bezien voldoende duidelijk is, nog onduidelijkheid zou bestaan over de aard of omvang van de onderhoudsverplichting, het op zijn weg had gelegen hierover concretere nadere informatie aan het dagelijks bestuur te vragen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet deugdelijk aan [appellant] kenbaar heeft gemaakt waarop de onderhoudsverplichting betrekking heeft.
Nu het dagelijks bestuur in de huis-aan-huisbladen heeft medegedeeld op welke datum de schouwwateren in goede staat van onderhoud hadden moeten zijn, had [appellant] tijdig aan zijn plicht om de schouwsloot te onderhouden kunnen voldoen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hij, nu hij elders woonachtig is, er zorg voor dient te dragen dat hijzelf of een derde voor hem kennis neemt van mededelingen die betrekking hebben op onderhoud aan watergangen die aan zijn perceel grenzen.
2.2.3. Het dagelijks bestuur heeft toegelicht dat de onderhoudsplicht in de Keur is vastgelegd om een goede doorvoer van water in de herfst- en winterperiode te garanderen. Nu de Keur een algemeen verbindend voorschrift is, kan de onderhoudsverplichting die [appellant] heeft slechts buiten toepassing worden gelaten, indien het algemeen bestuur van het Wetterskip Fryslân, in aanmerking genomen de belangen die aan het algemeen bestuur ten tijde van de totstandbrenging van de Keur bekend waren of behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot het desbetreffende voorschrift heeft kunnen komen. Gelet op het belang van een goede waterhuishouding bestaat voor dat oordeel geen grond. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de lasten voor eigenaren van percelen die grenzen aan een schouwwatergang onevenredig zwaar zijn, nu de onderhoudsverplichting slechts betrekking heeft op het gewone onderhoud en de kosten daarvan niet onevenredig hoog zijn.
2.2.4. De niet onderbouwde stelling van [appellant] dat het niet noodzakelijk is om elk jaar de schouwsloot te onderhouden om een goede doorstroming van het water te behouden, is voorts onvoldoende om te komen tot het oordeel dat het niet redelijk is om jaarlijks de wateren te schouwen.
2.2.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het dagelijks bestuur bevoegd was aan [appellant] een last onder bestuursdwang op te leggen om binnen veertien dagen te voldoen aan zijn plicht om de schouwsloot te onderhouden en dat de rechtbank in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
2.3. Voor zover [appellant] betoogt dat het dagelijks bestuur niet de kosten van de bestuursdwang op hem mag verhalen, faalt dit. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen lasten behoren te komen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011